Kleine grasgroene kikker met zuignapjes aan het einde van vingers en tenen, waardoor hij goed kan klimmen. Tussen de groene – geheel gladde- rug en lichte buik bevindt zich, op de flanken, een donkere zijlijn vanaf neusgat via oog naar de achterpoot. Bruinoranje ogen met horizontale pupil.
Mannetjes hebben zeer grote kwaakblaas onder de kin, alleen zichtbaar als er gekwaakt wordt. Kan tot 4,5 cm groot worden.
De kleine eiklompjes, ter grootte van walnoot, worden in water afgezet aan waterplanten vlak onder wateroppervlak.
Larven zeenvoudig te onderscheiden door zwemzoom op de rug, al beginnend bij de ogen (andere amfibieën: veel verder achter de ogen) en de uitpuilende ogen.
Voortplantingsperiode half april tot juni (koorvorming, paring, eiafzet). Voortplantingswateren zijn zoete, voedselarme tot matig voedselrijke wateren (permanent, maar ook droogvallend).
Juvenielen verlaten wateren na metamorfose vanaf juli en leven verder op land, meestal in struweel/ruigte.
Zonneminnende soort, vaak zittend op bladeren van (braam)struweel als zon schijnt (bij bewolkt weer meer in dekking).
Leeft 93% van de tijd op land en 7% in water.
Gaat in winterslaap in periode oktober-april.
Grootste (meta)populatie in Nederland in de Achterhoek (binnen cirkel Doetinchem-Hengelo-Vorden-Ruurlo-Borculo-Lichtenvoorde-Winterswijk-Varsseveld-Doetinchem). Daarnaast kernpopulaties in Twente (Haaksbergen-Enschede-Oldenzaal-Denekamp-Ootmarsum), Drenthe (nabij Rabbinghe, langs de Reest; uitgezette populatie Vledder), Limburg (Echt-Susteren; herintroductie bij Arcen), Noord-Brabant (twee kernpopulaties nabij Tilburg, De Brand en Leemkuilen, één bij Gilze-Rijen; plus herintroducties gaande op diverse locaties) en in Zeeland (westzijde ZeeuwsVlaanderen en kop van Schouwen-Duiveland).

Komt voor in/op

Natte- en droge dooradering, waterbeheergebieden.

Periode

Juni-oktober.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Algemeen:

  • Karakteristieke begeleidende soorten zijn:
    • Kamsalamander en Poelkikker.
  • Kleinschalig mozaïeklandschap bestaande uit: Voortplantingswateren in weilanden/ruigte, zonnig gelegen (braam)struwelen, houtwallen en kleine bosjes.
  • Connectiviteit. Voor levensvatbare populatie moeten per 100 ha min. 3 A-basisbiotopen en 5 B-basisbiotopen aanwezig zijn. In ideaal kerngebied liggen 10-20 geschikte voortplantingswateren met bijbehorend landhabitat. (zie voor meer details onder).
  • Agrarisch natuurbeheer vaak alleen effectief nabij bestaande populaties in natuurgebieden. Wel bijzonder goed inzetbaar voor corridors tussen bestaande populaties.
  • pH-waarde (niet lager dan 4,5); vermesting, verzuring, verdroging en inrichting landschap zijn belangrijk.

Trek, koorperiode, ei-afzet (april-juni):

  • Boomkikkers verlaten winterverblijfplaatsen in april en trekken naar wateren.
  • A-Basisbiotoop (optimaal):
    • Wateroppervlak 1000-2000 m2;
    • Mesotroof tot matig voedselarm ondiep water (platte bak);
    • Gemiddeld ca. 50 cm, met talud oevers 1:6 tot 1:10 (in ieder geval noordzijde);
    • Onbeschaduwd; -visvrij en geen rechtstreeks contact met sloten;
    • Tussen water en struweel (op max. 40 m afstand) bij voorkeur ruigte of ruig grasland;
    • Zeer extensieve begrazing, bij voorkeur met paarden/ponies (mits vrij van ontwormingsmiddelen);
    • Oevers niet uitrasteren;
    • Eenmaal in 5-10 jaar droogvallend;
    • Per 100 ha leefgebied dient ca. 10%, maar min. 6% optimaal landhabitat aanwezig te zijn.
  • B-Basisbiotoop (suboptimaal):
    • Min. 500 m2;
    • Wateren mogen sneller droogvallen of permanent water houden;
    • Verder zoveel mogelijk als A-basisbiotoop inrichten;
    • Bij hogere veedichtheid is de helft van poel uitrasteren een optie.

Zomer/vroege herfst (juli-half oktober):

  • Juvenielen verlaten de wateren na metamorfose vanaf ca. eerste week van juli.

Herfst/winter/vroege voorjaar (half oktober-april):

  • Dieren in winterrust. Verblijven veelal onder de grond in holtes/spleten in bosjes/houtwallen, aardewallen, maar soms ook in gebouwen (kelders).

Soortspecifieke maatregelen

Algemeen:

  • Alleen maatregelen nemen nabij bestaande populaties, binnen een straal van 5 km.
  • Te sterke eutrofiëring, waaronder bemesting van akkers binnen 100 m, leidt tot wateren die ongeschikt zijn voor boomkikker.
  • Maatregelen in kader van ANLB kunnen in aanvulling op beheer in natuurgebieden nuttig en noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van deze soort in Nederland.

Trek, koorperiode, ei-afzet (april-juni):

  • Aanleg van lijnvormige (braam) struweelelementen naar voortplantingswateren. Wel min. 5 m uit oeverzone. Struweel van 3-5 m breed met grassen/kruiden in ondergroei langs randen.
  • Voorkom dat boomkikkers moeten trekken over drukke wegen. Winter-/zomer-verblijfplaatsen en voortplantingswateren moeten niet gescheiden zijn door wegen (boomkikkers maken geen of weinig gebruik van amfibietunnels en laten zich niet leiden door klassieke amfibieschermen).
  • A-basisbiotopen verlangen veel ruimte en zullen daarom slechts op weinig plekken toepasbaar zijn. Indien mogelijk, zijn ze wel heel waardevol voor de soort! Goede kansen vooral in Achterhoek en Twente waar plas-dras situaties aanwezig zijn door keileem in ondergrond en slechte afwatering.
  • Ruigte kan bestaan uit pitruszone of kruidenrijk structuurrijk grasland.
  • B-basisbiotopen zijn binnen AN realistischer om aan te leggen.
  • Geen vis uitzetten in wateren!
  • Geen bestrijdingsmiddelen gebruiken in en rond de wateren.
  • Naast geïsoleerde wateren kunnen ook sloten aantrekkelijk worden gemaakt als B-basisbiotoop door in slootoevers een plas-draszone aan te leggen met begeleidend struweel. Ideaal zou daarbij zijn als de sloot afgedamd kan worden en zodoende visvrij kan blijven.
  • Beheer wateren:
    • Pionierstadium is van belang. Als begrazing of natuurlijke dynamiek daar niet of onvoldoende voor zorgen, is opschonen om de ca 5 jaar noodzakelijk;
    • Schoon het water in één keer op, maar spaar daarbij ongeveer 5% van waardevolle waterplanten (fonteinkruiden, witte waterranonkel e.d.);
    • Niet alle wateren in leefgebied tegelijk, maar in cyclus, dus jaarlijks 20% van alle wateren;
    • Opschonen in september tot half oktober. Voorkom dat poel te diep wordt uitgegraven/geschoond (water moet snel opwarmen en visvrij blijven);
    • Opslag van struiken en bomen in oeverzone water moet te allen tijden worden tegengegaan. Dit is namelijk een ideaal kiemingsbed, zeker vlak na aanleg van wateren (anders ontstaat
rondom een hoge bomenrij beschaduwing en maakt bladinval het water ongeschikt voor
boomkikker);
  • Geen maaibeheer direct rondom poelen toepassen in voortplantingstijd. Adulten trekken namelijk dagelijks tussen aangrenzend landhabitat en voortplantingswater.
  • Bij aanleg poelen in verbindingszones:
    • Maximale afstand tussen poelen: 750-1000 m;
    • Altijd combineren met lijnvormige struweelelementen (min. 3 m breed). Deze mogen
onderbroken (50-100 m) zijn, maar moeten wel 50% van de totale lengte aan verbindingszones beslaan.

Zomer/vroege herfst (juli-half oktober):

  • Niet maaien rondom wateren in juli vanwege trek van juvenielen uit wateren naar landhabitat.

Herfst/winter/vroege voorjaar (half oktober-april):

  • Winterverblijfplaatsen mogen niet door plotseling verhoogd waterpeil onderlopen.

Factoren populatieontwikkeling

  • Staat op Rode Lijst 2009 (Bedreigd).
  • Gunstige staat van instandhouding (2013) is op grond van de sterk toenemende trend sinds 1997 (NEM-meetnet). Dit is het gevolg van een landelijk beschermingsplan met veel herstelmaatregele in de periode 2001 tot heden. Die maatregelen zijn bijzonder succesvol geweest en hebben tot sterke groei van populaties geleid. Bij uitblijven van maatregelen nemen populaties gestaag weer af.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Matig ongunstig
Verspreidingsgebied: Gunstig
Populatie: Gunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Matig ongunstig

Meer informatie

  • RAVON (2023). https://www.ravon.nl/Soorten/Soortinformatie/boomkikker
  • Crombaghs B.H.J.M. & Lenders H.J.R. 2001. Beschermingsplan boomkikker 2001-2005. Rapport Directie Natuurbeheer, nr 42.
  • Crombaghs B.H.J.M., Lenders H.J.R. & Zollinger R. 2006. Achtergronddocument bij het beschermingsplan Boomkikker. Stichting RAVON/ Natuurbalans-Limes Divergens. RAVON-publicatie nr 2006-03.
  • Stumpel H.P., Stronks J. & Zollinger R. 2009. Boomkikker Hyla arborea. Pp. 186-198 in: Creemers R.C.M. & van Delft J.J.C.W. (red.). 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse Fauna 9. Nationaal Historisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
  • www.ravon.nl

Gerelateerde kennis