Kleine pad met zwarte vlekken op de gele buik. De huid geeft een slijmerige gifstof af, waardoor de pad voor veel roofdieren niet eetbaar is. Predatie vooral door blauwe reiger. Keert bij stress de geel-zwarte buik toe. De pad kan heel slecht concurreren met andere soorten. Flexibel in ei-afzetperiode en in leefgebied, trekt rond op zoek naar geschikte(re) andere plekken.Geaccidenteerd terrein, voedselarm milieu, kalkrijk geen probleem. Warmteminnend en voortplanting pas vanaf mei. Europese soort. Verspreiding in Nederland beperkt zich tot Zuid-Limburg.

Bedreven voortplanter, zodra zich de gelegenheid voordoet in langzaam droogvallende poelen Na een fikse regenbui worden één dag later eieren afgezet in de ontstane plassen. Pad kan een of enkele jaren wachten met voorplanting en leeft langer als er geen gelegenheid is. Snelle ontwikkeling. In 6-7 weken zijn de eieren ontwikkeld tot jonge padden.

In 2000 nog slechts 7 vindplaatsen en 80 exemplaren, in 2004 nog 5 vindplaatsen, maar met meer exemplaren. In 2006 5 populaties met in totaal 250 exemplaren. In 2008 herbergde alleen groeve ’t Rooth meer dan 100 exemplaren. Laatste 5 jaar ook (her)introductie op enkele plaatsen (o.a. groeves).

Komt voor in/op

Natte dooradering en droge dooradering, heuvelland, merelgroeven.

Periode

Mei-augustus.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Trek van landhabitat naar voortplantingsplek en andersom (voorjaar, najaar):

  • Structuur- en soortenrijke graslanden, (hakhout)bossen en struwelen op max. 100 m van het voortplantingswater.

Najaar, winter, voorjaar:

  • Oorspronkelijke landhabitat: overstromingsvlakten. Vervolgens in Zuid-Limburg in kleinschalig agrarisch landschap met onderlopende weilanden, graften, overhoekjes en onverharde holle wegen. Voorkeur voor warme, naar het zuiden gekeerde hellingen.
  • Vanaf 1975 (schaalvergroting!) heeft een deel van de geelbuikvuurpadpopulaties in groeves nieuw leefgebied gevonden: combinatie van kleinschalige dynamiek, veel zonnewarmte, voortplantingslocaties en weinig concurrerende soorten.

Voortplanting (mei-augustus):

  • Voortplanting vindt plaats na een flinke bui in dan ontstane plassen, tot en met augustus en niet eerder dan mei.
  • Larven hebben behoefte aan een watertemperatuur van 18-20 °C. Benodigd is ondiep water (of water met ondiepe delen) dat snel opwarmt. Voorwaarden:
    • Geen concurrerende soorten, libellen, vissen of andere amfibieën.
    • Plas moet 6-7 weken waterhoudend blijven;
    • Leem, löss- of kleibodem;
    • Weinig of geen begroeiing;
  • Voedselarm, maar voldoende warm voor de groei van allerlei algen en wieren, waar de jonge larven zich mee voeden en zich in 6-7 weken van ei tot juveniele pad ontwikkelen.
  • Poelen moeten voldoende modderige bodem hebben of bodem met los materiaal bezitten.
  • Geschikt zijn groeves, maar ook grubben, graften, holle wegen, kalkzandhellingen, karrensporen, droogdalen, geaccidenteerd terrein, voldoende beschutting en opwarmende delen en tijdelijke plassen die zeker 6-7 weken blijven staan, zonder andere soorten.
  • Jonge larven brengen veel tijd doorzonnend langs de rand van zeer ondiep water.
  • De pad vlucht meestal weg door naar het diepste deel te duiken en zich daar in de modder in te graven.
  • De volwassen pad kan ook op de bodem gaan zitten en flink trillen, waardoor het dier bedekt raakt met het opwervelende materiaal en onzichtbaar is.

Adulten actief (april-oktober):

  • Adulten zwerven in hun habitat rond op zoek naar geschikte plekken voor voortplanting. Kale plekken met stenen, ruigtes voldoende verstopplekken en opdrogende poelen.
  • Op land komen adulten voor in kleinschalige landschapselementen: graften, houtsingels en bosjes in het mergellandschap.
  • Door het aanleggen van droogvallende voortplantingswateren is de geschiktheid van de groeves toegenomen en is het aantal geelbuikvuurpadden van in totaal 80 in 2000 gegroeid naar meer dan 100 in één groeve.
  • Geelbuikvuurpad redt het als er een jaar geen voortplanting kan plaatsvinden. Als door omstandigheden alle concurrenten zijn uitgestorven, neemt de soort de kans waar zich het jaar erna extra voort te planten.

Extra:

Alle goed opwarmende terreinen, geaccidenteerd, met voldoende beschutting, met stenige en kale plekken en ruigtes en voldoende verstopplekken, zouden geschikt kunnen zijn mits er tijdelijke wateren zijn en weinig concurrentie van andere soorten. Momenteel is er een aantal groeves waarin het aantal geelbuikvuurpadden de laatste jaren van 80 in heel Zuid-Limburg tot meer dan 100 in één groeve is uitgebreid.

Soortspecifieke maatregelen

Trek van landhabitat naar voortplantingsplek en andersom (voorjaar, najaar):

  • Kleinschaligheid bevorderen, kleinschalige landschapselementen behouden.
  • Extensief (natuur/bosbouwkundig) beheer, extensief agrarisch gebruik. Kleinschalig beheer.
  • Verbinding door geleidende structuur aan te leggen en te onderhouden.
  • Voer uit maatregel 3.

Najaar, winter, voorjaar:

  • Bevorderen van kleinschalige dynamiek.
  • Een duurzaam netwerk van aan leefgebieden dient te worden gerealiseerd.
  • Minstens 8 (deel)gebieden met in elk deelgebied een levensvatbare populatie (min. 400 adulte en subadulte dieren) en in de 8 gebieden samen min. 3200 volwassen exemplaren. De 8 gebieden waar mogelijk onderling verbinden met geschikt leefgebied.
  • Voer uit maatregel 3

Voortplanting (mei-augustus):

  • Voldoende plekken met rust en beschutting.
  • Bescherm terreinen met te weinig voedsel voor andere soorten of te weinig zekere waterhoudendheid voor andere soorten.
  • Bescherm terreinen met voldoende plekken die goed waterhoudend blijven.
  • Bescherm terreinen met voldoende plekken die goed opwarmen in de zon.
  • Zorg bij al geschikte plekken en actuele leefgebieden, zoals groeves in Zuid-Limburg, voor voldoende  tijdelijke voortplantingspoelen.
Zorg elders voor behoud van plekken waar water stagneert. Stimuleer het graven van tijdelijke, droogvallende geschikte plassen en poelen.
Bescherm kleinschalige landschapselementen.
Voorkom de aanleg van nieuwe permanente poelen in de buurt van geelbuikvuurpadleefgebied.
  • Voer uit maatregel 1, 2 en 3.

Maatregel 1: Artificiële “drinkbakken”:

  • Drinkbakken met afmetingen van 1,5 x 0,5 x 0,5 m (met afvoer) die ’s winters droog staan, in mei worden gevuld en in oktober worden leeg gelaten. Ze moeten zo worden geconstrueerd dat ze uiteraard wel toegankelijk zijn voor de geelbuikvuurpad. Ze dienen
op het zuiden te worden geplaatst, omgeven door een stapel muur of een steenhoop. Wanneer een stapelmuur niet in een helling kan worden geplaatst, dient de achterzijde te worden te worden opgevuld met grond. Voor een meer informatie over de bouw vanstapelmuren of steenhopen voor de geelbuikvuurpad kan men terecht bij Stichting IKL.

Maatregel 2: Basishabitat

  • Optimale voortplantingshabitat op max. 500 m van bestaande populatie.
  • Op een locatie die voldoende water vangt, wordt in de bodem een betonnen laag aangebracht met min. diameter van 20 m. De betonnen schaal wordt daarna opgevuld met grond, zodat diepere en ondiepere  delen ontstaan. Voor meer informatie over de aanleg van een basishabitat kan men terecht bij het Stichting IKL.

Maatregel 3: Steenhopen, stapelmuren en houtstapels (altijd in combinatie met een
drinkbak of basishabitat), max. afstand 500 m tot een bestaande populatie.

  • Steenhopen bij een basishabitat.
    • Steenhopen hebben de lengte van een basishabitat en zijn aan de noordzijde gepositioneerd. Ze worden aan de rand van de basishabitat geplaatst. De stenen waarmee de hoop wordt gemaakt hebben een maximale doorsnede van 30 cm. Dit om tussen de stenen voldoend holtes te krijgen. De steenhopen hebben een breedte van 1 m en 1 m in hoogte. Voor het bouwen van de hopen wordt vuursteen gebruikt.
  • Stapelmuren
    • Vrijstaande stapelmuren hebben een afmeting van 10 x 1 x 1 m. De achterzijde van de
stapelmuur dient te worden opgevuld met grond. Om ervoor te zorgen dat de stapelmuur voldoende zonneinstraling krijgt, moet de voorzijde op zuidelijk geexponeerde plaatsen liggen. De maximale afstand tot een voortplantingswater is 10 m.
    • Houtstapels (altijd in combinatie met een drinkbak of basishabitat). Ook houtstapels kunnen schuilgelegenheden voor de geelbuikvuurpad vormen. Hiervoor moeten zwaardere stammen worden gebruikt met een doorsnede van min. 10 cm. De lengte moet 10 m zijn. De maximale afstand tot een voortplantingswater is 10 m. Als het hout verrot is, dient het te worden vervangen.

Extra:

  • Groeves voor de geelbuikvuurpad behouden.
  • Samenwerken en geschikte terreinen reserveren voor de geelbuikvuurpad: geaccidenteerd terrein met ruigtes en kale plekken en plekken die goed opwarmen. Veel beschutting.
  • Jaarlijks beheer van poelen die zeker 6-7 weken water houden.
  • Geschikte terreinen/actuele leefgebieden met elkaar in verbinding brengen.
  • Kleinschalige landschapselementen en dynamiek bevorderen.
  • Waar water stagneert, deze situatie laten bestaan.
  • Onverharde wegen en terreinen niet verharden.
  • Streven naar 8 gebieden met voldoende grote populaties (400 ex.).

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Zeer ongunstig
Verspreidingsgebied: Gunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig

Periode

  • RAVON (2023). https://www.ravon.nl/Soorten/Soortinformatie/geelbuikvuurpad
  • Bosman W., Laan R.M. & van Delft J.C.W. 2009. Geelbuikvuurpad Bombina variegata. Pp. 142-153 in: Creemers R.C.M. & van Delft J.J.C.W. (red.). 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse Fauna 9. Nationaal Historisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
  • Crombaghs B. & Bosman W. 2006. Beschermingsplan geelbuikvuurpad & vroedmeesterpad in Limburg 2006- 2010. Natuurbalans – Limes Divergens BV & Stichting RAVON, Nijmegen.
  • Janssen C. m.m.v. Crombaghs B. 2014. Beestje van de week. Geelbuikvuurpad. De Volkskrant, 10 april, p.19. Bijlage Sir Edmund.
  • Profieldocument Geelbuikvuurpad.

Gerelateerde kennis