Grijze grootoorvleermuizen gebruiken zomerverblijfplaatsen, paarverblijfplaatsen, kraamverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen (mijnen, grotten, bunkers, dilatatievoegen, ijskelders e.d.). Winterslaap van september/oktober tot maart/april. Afstand tussen zomer- en winterverblijf bedraagt 20-50 (80) km. Er wordt een netwerk van verblijfplaatsen met een zelfde functie bewoond. Soort kan regelmatig van verblijfplaats wisselen binnen de verschillende perioden, maar is wel plaatstrouw.
Verspreiding in zomer gelijk aan die in winter. Zuid Nederland vormt noordelijke grens van verspreidingsgebied. Echte ‘zolder’ bewoner, in Nederland alleen in gebouwen aangetroffen. Kraamkolonies vrijwel altijd op warmere (kerk)zolders, veelal gedekt met leisteen.
Vrij laat in de avond actief. Gevoelig voor licht. Gevoelig voor verstoring. Komt minder voor in verstoorde objecten.
Gebruikt open (warmere, drogere) gebieden, besloten parkachtige landschappen en gebouwen (zolders). (Grotere) bosgebieden worden gemeden. Jachtgebieden meestal tot op 2 (max.5,5) km. van verblijfplaats.
Zachte sonar. Op detector niet te onderscheiden van gewone grootoorvleermuis. Daardoor moeilijk te volgen bij jacht.
Voedsel: vooral grotere insecten zoals nachtvlinders (ca. 72-90%). Verder in beperkte mate dag-actieve en niet-vliegende insecten, die hangend worden opgegeten op vaste eethangplaatsen. Plukt ook prooien van takken, bladeren en andere oppervlakken.
Maakt gebruik van lijnvormige landschapselementen. In meer gesloten omgeving niet aan structuren gebonden.
Paartijd in herfst. In juni wordt één jong geboren.
Kan samen met gewone grootoorvleermuizen in dezelfde verblijven voorkomen. Leefwijze verschilt – behalve meer warmteminnend – ook weinig.

Komt voor in/op

Droge dooradering, bebouwde omgeving.

Periode

Maart-april en september/oktober.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Paartijd/balts (maart/april en september/oktober):

  • De paargebieden worden traditioneel jarenlang gebruikt.
  • Vaak liggen deze clusters of traditionele paargebieden op trekbanen tussen de verblijfplaatsen en jachtgebieden van de vrouwtjes.

Winterverblijfplaatsen bevinden zich veelal in ruimtes die in zomer ook als kraam- en/of zomerverblijfplaats fungeren.

Soortspecifieke maatregelen

  • Informeer of het gebied waarin je zit, binnen de verspreiding van grijze grootoorvleermuizen valt. Zo ja, beoordeel of het netwerk van benodigde landschapsstructuren aanwezig is: halfopen landschap met houtwallen, lanen, hoogstamboomgaarden en andere beschutte houtopstanden (met gebouwen met geschikte zolderingen).
  • Richt je met maatregelen op het versterken of aanvullen van dit netwerk.
  • Gaten in netwerk van lijnvormige landschapselementen dichten.
  • Toegankelijk maken van (kerk)zolders, (kerk)torens, kloosterzolders en oude schuren in het buitengebied.
  • Aanbieden van wegkruipmogelijkheden op zolders.
  • Geen giftige houtconserveringsmiddelen gebruiken.

Rust:

  • Beperk het gebruik van zolders, deze niet te vaak schoonmaken of constant verlichten;
  • Geen werkzaamheden of restauraties aan zolders uitvoeren wanneer vleermuizen aanwezig zijn.

NB: voor grootoren in het algemeen geldt dat die ook hun ogen gebruiken bij jagen, maar desondanks gevoelig zijn voor te lichte situaties. Zie opmerkingen over licht bij ingekorven vleermuis.

Factoren populatieontwikkeling

Soort is gevoelig voor o.a. :

  • Renovaties en verbouwingen zolderruimtes.
  • Insecticiden en houtbeschermingsmiddelen.
  • Verlichting.

Klimaatsverandering, met hogere gemiddelde temperatuur, kan positief uitvallen voor deze warmteminnende soort.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Zeer ongunstig (2018)
Verspreidingsgebied: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstperspectief: Matig ongunstig

Meer informatie

  • Zoogdiervereniging (2023). https://www.zoogdiervereniging.nl/zoogdiersoorten/grijze-grootoorvleermuis
  • Boeckx K. & Verkem S. 2003. In: Verkem S., De Maeseneer J., Vandendriessche B., Verbeylen G. & Yskout S. Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002.
  • Broekhuizen D. (et al.) 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting KNNV, Utrecht, Contactgroep Zoogdierinventarisatie, Arnhem.
  • Buys J. 1996. Grijze grootoorvleermuizen op Noord- en Midden-limburgse kerkzolders, Natuurhistorisch Maandblad 85(3): 50-53.
  • Dietz C., van Helversen O. & Nill D. 2009. Vleermuizen. Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. Tirion Natuur, Utrecht.
  • Korthorst M. & Fit B. 2012. Traverse Dieren, Natuurtoets Flora- en faunawet, 2012.
  • Limpens H.J.G.A., Mostert K. & Bongers W. 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen; onderzoek naar verspreiding en ecologie. – KNNV Uitgeverij.
  • Limpens H.J.G.A.. 2001. Beschermingsplan Vleermuizen van Moerassen. Rapport 2001.05 Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem.
  • Schober W. & Grimmberger E. 1998. Gids van de vleermuizen van Europa. Tirion.
  • Vleermuisvakberaad, Netwerk Groene Bureaus, Zoogdiervereniging en Gegevensautoriteit Natuur, 2013.
  • Vleermuisprotocol 2013, 27 maart 2013.
  • www.vleermuisnet.nl
  • www.vleermuizen.be
  • www.zoogdiervereniging.nl
  • www.natuurkalender.nl/Achtergrondinformatie/achtergrond_droogte.asp
  • www.waarneming.be
  • mineleni.nederlandsesoorten.nl

Gerelateerde kennis