Kenmerken: middelgrote zwart-wit getekende steltloper met opvallende kuif en spectaculaire baltsvlucht. Wanneer aanwezig: hele jaar, bij strenge vorst echter erg schaars. Habitatvoorkeur: vlak of licht glooiend open agrarisch gebied en sommige natuurterreinen. In Nederland vanouds broedend op agrarische graslanden, vanaf jaren vijftig ook op akkers. Rond 2000 broedde ruwweg de helft van alle Kieviten op bouwland.
Broedhabitat: in Laag-Nederland vooral in vochtige graslanden broedend, in Hoog-Nederland in voorjaarsgewassen op bouwland. In hele land, dus ook in graslandregio’s, is maïs een populair gewas om in te nestelen. Aantal broedsels: 1-2, aantal eieren 4, broedduur 28 dagen, kuikens (nestvlieder) vliegvlug na ongeveer 35 dagen. Broedperiode: eileg vanaf half maart tot ongeveer half juni (piek in graslanden 2e week april). Laatste jongen vliegvlug begin juli (piek half mei).
Winterhabitat: open gebieden, zowel op grasland als akkers.
Voedsel zomer: insecten, wormen, slakjes en (minder belangrijk) zaden en ander plantaardig materiaal dat van het bodemoppervlak of uit de bovenste bodemlaag wordt gepikt. Voedsel winter: zelfde. Voedsel jongen: bovengrondse insecten. Foerageermethode: lopend over de grond; prooien worden op zicht en gehoor opgespoord.
Komt voor in/op
Open grasland, open akkerland.
Periode
Maart-juni.
Doelsoortspecifieke terreinkenmerken
Broedseizoen (maart-juni)
Aanwezigheid eieren:
Sterke voorkeur voor zeer open landschap met korte, relatief langzaam groeiende vegetaties en open plekken.
Nestelt vanaf medio maart in grasland met geen of lage vegetatie (max. 15-30 cm). In gebieden met hoge dichtheden vormen zich losse kolonies.
Vermoedelijk hebben ook kieviten (net als grutto’s) baat bij aaneengesloten gebieden die aan de juiste voorwaarden voldoen. Dan is kolonievorming mogelijk en kunnen de vogels zich beter verdedigen tegen roofdieren. Veel nesten en/of niet-vliegvlugge kuikens gaan verloren door predatie en/of landbouwkundige bewerkingen (niet los van elkaar te zien).
‘Enkelvoudige’ maatregelen (zoals uitgestelde maaidata) zijn uiteindelijk niet effectief.
Effectieve bescherming vergt integrale gebiedsaanpak die aangrijpt op alle relevante factoren.
In Friesland worden eieren geraapt in combinatie met ‘nazorg’ na raapperiode. Rapen van eieren heeft geen ecologische meerwaarde voor de kievit.
Aanwezigheid jongen (maart-juni):
Een gevarieerde, open vegetatie te hebben waar ze op de grond levende insecten kunnen vinden.
Kuikens zijn in principe veel minder mobiel dan gruttokuikens, waardoor een perceel met de juiste vegetatiesamenstelling voldoende kan zijn voor de hele opgroeifase van de jongen.
Broedseizoen (maart-juni)
Voedsel:
Voorkeur voor kort grasland op ‘oude’, vochtige graslandpercelen.
Soortspecifieke maatregelen
Broedseizoen (maart-juni)
Aanwezigheid eieren:
Combinatie van maatregelen is meest effectief om goede reproductie te bewerkstelligen:
Landschappelijke openheid bevorderen door opgaande elementen te verwijderen;
Waterpeil relatief hoog houden;
Extensivering van graslandbeheer. Dit leidt tot de gewenste gevarieerde graslandvegetatie die langzaam groeit.
Dit laatste is essentieel om ervoor te zorgen dat de periode waarbinnen gebroed kan worden en de jongen kunnen opgroeien lang genoeg is. Kievit is, net als grutto, gebaat bij rustperiodes op het perceel. Liever geen bewerking of beweiding tot 1 juni. Indien dit toch nodig is, kunnen nesten worden gemarkeerd en bij beweiding worden voorzien van nestbeschermers.
Aanwezigheid jongen (maart-juni):
De juiste vegetatie te realiseren.
Extensieve beweiding is mogelijk en misschien zelfs wel wenselijk.
Braakstroken bij voorkeur tot september laten liggen. Korte, ijle vegetatie is van belang.
Slootkanten afvlakken, zodat een brede natte, zone ontstaat waarin kuikens voedsel kunnen vinden. Hiermee wordt ook voorkomen dat kuikens verdrinken bij het oversteken van sloten.
Factoren populatieontwikkeling
Verlies aan broedhabitat door verstedelijking, aanleg van wegen en bosjes, enz.
Te weinig vliegvlugge jongen als gevolg van nestverliezen en lage kuikenoverleving door schaalvergroting en intensivering van landbouw.
Belangrijke factoren in grasland: ontwatering, hoge begrazingsdruk, maaifrequentie en bemesting.
Toegenomen predatie (niet los te zien van voorgaande punt).
Staat van instandhouding (per 2022)
Broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Zeer ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig
Niet-broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Matig ongunstig
Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
Beintema A.J., Moedt O. & Ellinger D. 1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem.
EC 2007. European Union Management Plan 2009-2011. Lapwing Vanellus vanellus. Technical Report 2009-033.
Roodbergen M., Schekkerman H., Teunissen W.A. & Oosterveld E. 2010. De invloed van beheer en predatie op de overleving van weidevogelkuikens in Friesland. SOVON-onderzoeksrapport 2010/12, A&W rapport 1510, SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.