Kenmerken: Vinkachtige met levendige kleuren (vooral man) en kwetterende zang, veelal in kleine groepjes optredend (ook in broedseizoen).
Wanneer aanwezig: Eind maart tot in oktober. Regionaal overwinterend (herkomst onbekend) in mobiele groepen (afhankelijk van voedselaanbod); merendeel Nederlandse broedvogels trekt weg naar Zuidwest-Europa.
Habitatvoorkeur: Halfopen tot open landschappen met struiken; ook op erven. In cultuurland voorkeur voor regio’s met hoog aandeel akkerbouw op kleigronden.
Broedhabitat: Veelal vrij lage en dichte struwelen (nestplaats) in combinatie met bomen en hoge struiken (zangpost, uitkijk). Aantal broedsels: 2-3. Broedperiode:  Eileg van half april tot eind juli (piek in mei en begin juni), nalegsels tot in augustus mogelijk.
Winterhabitat: In groepen op boerenland (stoppelvelden, braakliggende akkers, wintervoedselvelden, hamsterakkers).
Voedsel volwassen: Insecten en zaden (zowel van onkruiden als cultuurgewassen). Voedsel jongen: Insecten. Foerageermethode: Foerageert vooral op de grond.

Komt voor in/op

Open akkerland, struweelsoort en boerenlandvogel.

Periode

Augustus.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Vestigingsfase (maart-april)
Voedsel:

  • In groepen in (half)open cultuurland met veel zaden overwinterend. Onbekend in hoeverre overwinteraars Nederlandse vogels betreffen. Indien wel, kan conditie van broedvogels deels worden bepaald door voedselsituatie in late winter/vroege voorjaar.

Broedseizoen (half-april-half augustus)
Nestgelegenheid:

  • Nesthabitat bestaat uit dichte struiken en heggen. Vooral struiken met doorns/stekels zijn geliefd: meidoorn, sleedoorn, braam etc. Nest vaak onder of binnen enkele meters van favoriete zangpost (doorgaans overstaande lage boom of hogere struik). Nesthoogte meestal 40 cm -1,5 m (het hoogst vanaf juni)
  • Soort is op de broedplaats niet territoriaal; nesten kunnen op 3-10 m van elkaar liggen.

Broedseizoen (half april-half augustus)
Voedsel:

  • Beschikbaarheid van voedsel voor oude vogels (zaden) en jongen(insecten) is cruciaal.
In veel gebieden is wel nestgelegenheid aanwezig maar te weinig voedsel.
Let wel: Kneuen broeden liefst in kleine ‘kolonies’ van 2-10 paren.
Voedsel kan op honderden meters van nest worden gehaald maar is boven een afstand van meer dan 0,5 km waarschijnlijk niet meer profijtelijk (energieverslindende foerageervluchten).

Soortspecifieke maatregelen

Vestigingsfase (maart-april)
Voedsel:

  • In herfst inzaaien van zadenrijke gewasmengsels, die olierijke zaden produceren zoals koolzaad, lijnzaad, bladrammenas, evt. in combinatie met overstaande granen. Zie voorbeelden (en gedetailleerde instructies) in Noordoost-Nederland (Ottens et al. 2013) en Zuid-Limburg (van Noorden 2013). Dekking (hagen of dichte bosjes) binnen 50-100 m van voedselplekken. Stoppelvelden, akkerranden en braakliggende velden en randen in het voorjaar pas laat bewerken. Hoe langer gewacht wordt, hoe beter.

Broedseizoen (half-april-half augustus)
Nestgelegenheid:

  • Dichte (doorn)struwelen en heggen laten staan (ook braamstruwelen van tenminste enkele vierkante meters!) en goed onderhouden.
  • Beschermen tegen veevraat (uitgeholde struwelen zijn ongeschikt voor nest: is te zichtbaar).
  • Heggen niet allemaal tegelijk snoeien; jaarlijks een vijfde, (waarbij snoeihoogte en – breedte wordt gevarieerd), zodat na 5 jaar alles een keer is gesnoeid. Hierdoor ontstaat structuurvariatie.
  • Overstaande lage bomen zijn wenselijk (uitkijk-en zangpost).
  • Heggen snoeien in najaar/winter en in ieder geval voor 1 maart, zodat de vegetatie goed ontwikkeld is rond het moment van vestiging broedvogels.
  • Nieuwe broedgelegenheid maken door aanleggen van (doorndragende) heggen en struwelen (tenminste enkele honderden meters heg). Dit is alleen zinvol indien er binnen een straal van enkele honderden meters voedselrijke plekken beschikbaar zijn (zie hieronder).

Broedseizoen (half april-half augustus)
Voedsel:

  • Voedselaanbod kan worden vergroot door tolereren van onkruidsituaties (overhoekjes) of braakleggen van perceelranden (3-9 m) of perceeltjes (<200 m van broedplaats). Ook kan er een gewasmengsel gezaaid worden of kan men onkruiden spontaan (dus zonder inzaaiing) laten groeien na bewerking van het land.

Enige vegetatie (heggen/struiken) is van belang voor dekking. Meer in het algemeen:

  • Geen (preventief) gebruik van pesticiden, zodat de aantallen insecten en zaaddragende gewassen kunnen toenemen;
  • Greppels en bermen niet elk jaar maaien, zodat kruidige, zaaddragende gewassen zich beter kunnen ontwikkelen;
  • Het telen van meer dan twee gewassen, zodat gedurende het jaar verschillende foerageermogelijkheden ontstaan.

Vermijd het telen van slechts één gewas (monocultuur);verbouwen van zaaddragende gewassen, zoals zomergranen of koolzaad.

Factoren populatieontwikkeling

  • Nederland: nestplekken zijn verdwenen door opruimen van dichte struwelen. Ontbreken van voedselbronnen (zadenrijke vegetaties) tegenwoordig echter waarschijnlijk een nog groter probleem.
  • Kwaliteit winterhabitat (schaarste aan zaden).
  • Buiten Nederland: intensivering landbouw in Zuidwest-Europa vermoedelijk ongunstig voor overwinteraars.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Niet-broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/16600
  • Ferguson-Lees J., Castell R. & Leech D. 2011. A field guide to monitoring nests. BTO, Norfolk.
  • Hustings F., van der Coelen J., van Noorden B., Schols R. & Voskamp P. 2006. Avifauna van Limburg. Stichting Natuurpublicaties, Maastricht.
  • Mildenberger H. 1994. Die Vögel des Rheinlandes (Band 2). Gesellschaft Rheinischer Ornithologen, Düsseldorf.
  • van Noorden B. 2013. Tien jaar akkervogels in het hamsterreservaat Sibbe. Limosa 86: 153-168.
  • Ottens H.J., Wiersma P. & Koks B.J. 2013. Wintervoedsel voor Groningse en Drentse akkervogels. Limosa 86: 192-202.
  • SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998–2000. Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate SurveyNederland, Leiden.
  • Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013/015. Sovon, Nijmegen.

Gerelateerde kennis