Kenmerken: vinkachtige vogel met fraai (man) of onopvallend (vrouw) verenkleed en karakteristieke, ‘droevige’ gorzenzang. Wanneer aanwezig: eind april tot in augustus; overwintert in Afrika bezuiden de Sahara. Habitatvooreur: in Nederland gebonden aan kleinschalig cultuurland op hoge zandgronden; soort had in 20e eeuw zeer beperkt verspreiding met kern in Oost-Achterhoek en MiddenLimburg.

Broedhabitat: akkers met opkomende granen (rogge, gerst en haver), vaak in combinatie met hakvruchten, omzoomd door oude eiken of populieren (in singels of veldbosjes). Nest op de grond tussen granen.  Aantal broedsels: 1, aantal eieren 3-6, broedduur 11-12 dagen, nestjongenperiode 10 dagen.
Broedperiode: half mei-eind juli. Eileg vooral half mei-half juni, met nalegsels tot eind juni. Laatste jongen vliegen eind juni of in juli uit.

Voedsel zomer: na aankomst zaden, daarna voornamelijk ongewervelden. Voedsel jongen: insecten, vooral rupsen. Foerageermethode: op de grond tussen opkomende gewassen, op schaars begroeide plekken of op (onverharde) weggetjes. Foerageert in bomen (eiken) op rupsen (o.a. eikenbladroller).

Komt voor in/op

Droge dooradering.

Periode

April-juli.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Broedseizoen (april-juli)
Nestgelegenheid:

  • Nestelt op de grond, in historische Nederlandse situatie (vergelijkbaar met Noordrijn-Westfalen, Duitsland) vermoedelijk vrijwel steeds in rogge-akkers (evt. gerst, haver), vaak op 10-20 m van veldrand.
  • Hoge bomen van belang vanwege voedsel (zie hieronder) maar ook als uitkijk/zangpost.
  • LET OP: in ons land incidenteel nog zingende mannetjes. Deze zijn doorgaans ongepaard, kunnen tot diep in juni opduiken en zingen veel. Gepaarde vogels zijn doorgaans voor half mei aanwezig en de mannetjes hebben een korte zangpiek.

Broedseizoen (april-juli)
Voedsel:

  • Insecten, veelal rupsen, van de grond opgeraapt (zowel in akker als in kruidenrijke bermen of vanaf onverharde paden).

Soortspecifieke maatregelen

Broedseizoen (april-juli)
Nestgelegenheid:

  • Bij eventueel broedgeval (let op o.a. voedseltransport) de nestplek ongemoeid laten (niet oogsten in een straal van minstens 25 m) en broedgeval vrijwaren van verstoring, ook door natuurliefhebbers.
  • Broedgeval documenteren (foto’s, geluidsopnamen) maar pas na broedseizoen bekend maken.
  • Eventuele aanleg van nieuwe broedhabitat alleen zinvol in historische kerngebieden (Zuidoost-Achterhoek, Midden-Limburg).
  • Gebied dient minstens 10-25 ha groot te zijn met:
    • Behoud of aanleg van lijnvormige beplanting van zomereik (lokaal zwarte populier);
    • Plantafstand 10 m, over lengte van tenminste 400-1000 m;
    • Behoud of aanleg van rogge-akkers (extensief bewerkt, weinig bemest) in combinatie met andere granen en hakvruchten.

Broedseizoen (april-juli)
Voedsel:

  • Extensief grondgebruik is essentieel:
    • Geen pesticidengebruik op akkers en bermen (hooguit mechanische onkruidbestrijding);
    • Geen bemesting met drijfmest (hooguit stalmest);
    • Granen niet voor half augustus oogsten;
    • Onverharde wegen afsluiten voor gemotoriseerd verkeer van april-augustus (op grond foeragerende vogels!).
    • Zie ook maatregelen ter verbetering van voedselsituatie (zomer) bij geelgors.

Factoren populatieontwikkeling

Nederland:

  • Soort waarschijnlijk uitgestorven als broedvogel.
  • Verdwijning werd veroorzaakt door opruimen van landschapselementen (singels, bosjes) vanwege ruilverkaveling, maar vooral ook door veranderingen in grondgebruik (toename herbidicengebruik, verdwijnen kleinschalige wisselbouw, vervanging granen door mais) leidend tot voedseltekort.

Buiten Nederland:

  • Grootschalige afname in geheel West- en Midden-Europa leidt tot oostelijke inkrimping van het broedareaal en een zeer verbrokkelde verspreiding.
  • Mede door geringe dispersie (vogels zoeken aansluiting binnen regionale ‘dialecten’) zijn kansen op hervestiging in Nederland gering.

Trek en overwintering:

  • Invloed van factoren als vangst tijdens de trek (Zuid-Europa) en veranderingen in overwinteringsgebied (droogtes, landschappelijke aftakeling) is onbekend maar mogelijk aanzienlijk.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: zeer ongunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig
Soort rond 2000 verdwenen als jaarlijkse broedvogel.

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/18660
  • Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
  • Cramp S. & Perrins C.M. (eds). 1994. The Birds of the Western Palearctic (9). Oxford University Press, Oxford.
  • del Hoyo J., Elliot A. & Christie D. 2011. Handbook of the birds of the world (16: Tanagers to New World Blackbirds). Lynx Edicions, Barcelona.
  • Ehrlich P.R., Dobkin D.S., Wheye D. & Pimm S.L. 1994. The Birdwatcher’s Handbook: A Guide to the Natural History of the Birds of Britain and Europe: Oxford University Press.
  • Mildenberger H. 1994. Die Vögel des Rheinlandes (Band 2). Gesellschaft Rheinischer Ornithologen, Düsseldorf.
  • Schepers F.J. 1986. Voorstel voor de bescherming van de Ortolaan (Emberiza hortulana) en zijn biotoop in de gemeente Echt. NMF, Roermond
  • SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998–2000. Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate SurveyNederland, Leiden.
  • Südbeck P., Andretzke H., Fischer S., Gedeon K., Schikore T., Schröder K. & Sudfeldt C. (Hrsg.) 2005. Methodenstandards zur Erfassung der Brutvögel Deutschlands. Radolfzell.

Gerelateerde kennis