Kenmerken: middelgrote grijsbruine hoenderachtige met kastanjebruine kop en keel. Mannetjes hebben een kastanjebruine buikvlek in de vorm van een hoefijzer, vrouwtjes met kleinere buikvlek. In winter in groepsverband opererend in ‘kluchten’, die in vroege voorjaar uiteen vallen in paren. Kraaiende roep vooral in vroege ochtend en avond te horen.
- Wanneer aanwezig: Hele jaar. Uitgesproken standvogel, binnen relatief klein gebied blijvend.
- Habitatvoorkeur: zowel grootschalig als kleinschalig agrarisch cultuurlandschap, voorheen ook in natuurgebieden (duin, heide)
- Broedhabitat: hoogste dichtheden in open maar rijk gestructuereerde landbouwgebieden of kleinschalig boerenland met hoog aandeel akkerland (mijdt echter mais). Momenteel zwaartepunt van verspreiding in akkergebieden in zuidelijk Nederland (Zeeland, NoordBrabant, Limburg), met restpopulaties langs oostgrens tot in Groningen en in Bollenstreek.
- Winterhabitat: divers, met voorkeur voor habitats met enige begroeiing, zoals gewasstoppels en grasachtige vegetaties.
- Voedsel zomer: (onkruid)zaden en groene delen van kruiden, grasachtigen, granen en vlinderbloemigen, in beperkte mate ook insecten.
- Voedsel winter: (onkruid)zaden en groene delen van grasachtigen, granen en vlinderbloemigen.
- Voedsel jongen: opgroeiende kuikens in eerste weken volledig aangewezen op insecten, die zelf weer afhankelijk zijn van vooral breedbladige onkruiden.
- Foerageermethode: lopend in vegetatie.
- Aantal broedsels: 1, aantal eieren 10-20, broedduur 23-25 dagen, jongen (nestvlieders) na 14 dagen vliegvlug.
Komt voor in/op
Open akkerland, droge dooradering, boerenlandvogel
Periode
April-september
Doelsoortspecifieke terreinkenmerken
Broedseizoen (begin april-september)
Nestgelegenheid:
- Heterogeen leefgebied: dichte vegetaties voor dekking, ijle en open vegetaties voor opwarmen, stofbaden en foerageren. Dit kan zowel in akkerland als in grasland zijn, zelfs aan de rand van steden en op industrieterreinen. Heeft voor succesvol uitbroeden van eieren dekking nodig; nestelt vaak onder heggen, hagen en in struwelen of hoge, grasachtige vegetaties.
Broedseizoen (april-september)
Voedsel:
- Heterogeen landschap waarin voldoende zaden en kiemplanten van onkruiden en/of gewassen aanwezig zijn voor volwassen vogels. Jongen zijn nestvlieders.
- Ouderparen met jongen foerageren vaak in (randen van) landbouwgewassen.
- Overleving van kuikens tijdens eerste weken is sterk afhankelijk van insectenaanbod, vooral larven. Gebrek aan insectenrijke habitats in cultuurlandschap is belangrijke oorzaak van afnemende patrijzenstand.
Herfst/winter (oktober-maart)
Voedsel:
- Selectieve voorkeur voor stoppels, vermijdt wintergraanakkers en intensief grasland. Belangrijke dieetcomponenten zijn blad van wintergranen en tweezaadlobbige planten, onkruidzaden en graankorrels. Dieet wordt sterk bepaald door voorhanden zijnde foerageerhabitats. Blad van wintergraan vormt ’s winters mogelijk volwaardige voedselbron, zaden van belang als energierijke voedselbron. Bij voldoende hoog aanbod van zaden hoeven Patrijzen minder tijd te besteden aan zoeken naar voedsel, waardoor kans op predatie verkleind. Voldoende dekking eveneens belangrijk.
Soortspecifieke maatregelen
Broedseizoen (begin april-september)
Nestgelegenheid:
- Verhoging van aanbod van kwalitatief hoogwaardig nesthabitat met voldoende dekking:
- Structuurrijke grasstroken met polvormende grassen;
- Opgaande elementen, sloten, akkers die niet jaarlijks gemaaid worden;
- Aanleg, behoud en herstel van kleine landschapselementen w.o. heggen.
Maatregelen moeten minimaal:
- 12 m breed zijn en 0,5 ha beslaan, ter voorkoming van een ‘ecologische val’.
- Als voldoende dekking ontbreekt, vormen nesten van patrijzen een makkelijke prooi.
- In broedhabitat niet maaien.
Broedseizoen (april-september)
Voedsel:
- Verhoging van aanbod aan insectenrijk habitats:
- Geen gewasbeschermingsmiddelen of zware bemesting.
- Geen pesticidengebruik in randen van (graan) akkers.
- Stroken ijl inzaaien met bloemenmengsels; hier geen pesticiden gebruiken.
- Maatregelen moeten minimaal 12 m breed zijn en 0,5 ha beslaan, ter voorkoming van een ‘ecologische val’. Patrijzen vertonen sterke respons op dergelijke maatregelen. Voorwaarde voor succesvolle hervestiging is de nabijheid van bronpopulaties (gebieden met redelijke dichtheid patrijzen) binnen ca. 6 km.
Herfst/winter (oktober-maart)
Voedsel:
- Verhoging van aanbod aan onkruiden en zadenrijke habitats: stoppels van granen en andere gewassen of ingezaaide mengsels die in de winter blijven ‘overstaan’ (minstens tot 15 maart, liefst veel later). Aanleg wintervoedselveldjes. Gebruik niet ontsmet zaaizaad.
Factoren populatieontwikkeling
Verlies van veilige nesthabitat, waarvan hoge predatie van nesten optreedt, al dan niet inclusief broedende hennen.
- Uitmaaien.
- Adult overleving.
- Geringe dispersie.
- Verlies van insectenrijk habitat als gevolg waarvan lage kuikenoverleving.
- Versplintering van verspreidingsareaal heeft geleid tot isolatie van deelpopulaties.
Staat van instandhouding (per 2022)
Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Matig ongunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig
Meer informatie
- SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/3670
- Bos J.F.F.P., Sierdsema H., Schekkerman H., & van Scharenburg C. 2010. Een veldleeuwerik zingt niet voor niets!: schatting van kosten van maatregelen voor akkervogels in de context van een veranderend gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu.
- Kuijper D.P.J., Oosterveld E. & Wymenga E. 2009. Decline and potential recovery of the European grey partridge (Perdix perdix) population—a review. Eur. J. Wildl. Res. 55: 455-463.
- Orlowski G., Czarnecka J. & Panek M. 2011. Autumn–winter diet of Grey Partridges Perdix perdix in winter crops, stubble fields and fallows. Bird Study 58: 473-486.
- Roodbergen M. 2013. Het Jaar van de Patrijs: kennisupdate. Sovon-rapport 2013/12, Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- www.rebhuhnschutzprojekt.de