Kenmerken: middelgrote uil met pluimpjes op de kop (niet altijd zichtbaar), onopvallende baltsroep maar doordringende bedelroep van jongen (zeurend piepen, soms eindeloos herhaald). Wanneer aanwezig: gehele jaar. Broedvogels (voornamelijk standvogel) worden in winter aangevuld door vogels uit Noord- en Oost-Europa.

Habitatvoorkeur: tegenwoordig vooral in (half)open cultuurland met bosjes of laanbeplanting (ook erven) en groot aandeel graslanden. In grote bosgebieden verdwenen of uitermate schaars geworden.
Broedhabitat: Maakt geen eigen nest, gebruikt oud nest (zie onder), soms nestelend in eendenkorf.
Aantal broedsels: 1, aantal eieren 4-5, broedduur ca. 28 dagen, nestjongenperiode minstens 20 dagen, jongen na 35 dagen vliegvlug maar nog afhankelijk van ouders.
Broedperiode: half maart-begin augustus.

  • Eileg vanaf half maart (in muizenrijke jaren vanaf eind februari) tot in juni (piek aprilmei);
  • Laatste jongen vliegen in juli uit en worden in augustus zelfstandig.

Winterhabitat: Als in de broedtijd; op gezamenlijke roestplaatsen tot enkele tientallen exemplaren bijeen overnachtend, vooral oktober-maart, doorgaans niet ver van broedlocaties.

Voedsel: gehele jaar sterk aangewezen op veldmuizen, ook wel andere muizen en vogels. Foerageermethode: in lage zigzaggende zoekvlucht boven muizenrijke plekken, inclusief wegbermen (vaak wat extensiever onderhouden en aantrekkelijk voor muizen); daardoor aanzienlijke sterfte door verkeer.

Komt voor in/op

Droge dooradering, erfvogel, boerenlandvogel.

Periode

Maart-juli.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Broedseizoen (maart-juli)
Nestgelegenheid:

  • Nestplaats is meestal oud nest van kraaiachtige (ekster, zwarte kraai), roofvogel (o.a. buizerd, sperwer), blauwe reiger, houtduif of eekhoorn.
  • Accepteert ook kunstmatige nestgelegenheid.
  • In agrarisch cultuurland meest nestelend in vaak kleine, vrij hoge (vanaf 5 m, soms veel lager) en vaak dichte bosjes.
  • Ook op erven en in tuinen met hoge bomen.
  • Zowel in loofbomen als naaldbomen nestelend, soms in grote struwelen.

Broedseizoen (maart-juli)
Voedsel:

  • Voornamelijk veldmuizen, met kleine vogels als aanvulling.

Herfst/winter:

  • In nestomgeving verblijvend of gezamenlijke slaapplaatsen (roestplaatsen) bezoekend, meest dichte bosjes op rustige locatie (maar tot in dorpen en steden).
  • Deze roestplaatsen, zowel in loof-als naaldbomen, zijn veelal jarenlang bezet. Vogels op roestplaats zelf onopvallend;
  • Let op in- en uitvliegen in avond- resp. ochtendschemer.

Soortspecifieke maatregelen

Broedseizoen (maart-juli)
Nestgelegenheid:

  • Laat oude nesten van genoemde soorten zitten; nesten van kraaiachtigen beschermen (bij doorschieten van nesten, bedoeld om kraaien te doden, zijn al vele Ransuilen en Torenvalken gesneuveld!).
  • Geen snoeiwerkzaamheden in periode maart-juli.
  • Evt. kunstmatige nestgelegenheid aanbieden in vorm van rieten mand met diameter 46 cm, hoogte 15 cm (www.vivara.nl) of vlechtwerk van kippengaas en wilgentenen met diameter 50 cm (www.vogelwerkgroepberkelland.nl ).
  • Indien niet strijdig met andere doelstellingen (bijv. weidevogelbeheer), kan in open landschap nestgelegenheid worden gemaakt door aanleg van dichte en uitgroeiende bosjes, houtwallen en grote struwelen) in halfopen landschap.
  • Alleen zinvol in combinatie met maatregelen ter verhoging van voedselbeschikbaarheid.

Broedseizoen (maart-juli)
Voedsel:

  • Vergroting muizenaanbod door natuurgericht maaibeheer:
    • Dijklichamen en wegbermen hooguit eenmaal per jaar maaien;
    • Graslanden gefaseerd maaien;
    • Inzaaien van overstaande zomergranen -braaklegging enz.
    • Zie bij kerkuil

Herfst/winter:

  • Roestplaatsen ongemoeid laten in wintermaanden; geen snoeiwerkzaamheden uitvoeren of hooguit in periode waarin roestplaatsen nog niet (volledig) bezet zijn (september-oktober).
  • Voorkom verstoring van roestplaatsen door mensen inclusief belangstellende natuurliefhebbers (bewaar afstand, voorkom lawaai).

Factoren populatieontwikkeling

  • Langjarige negatieve trend hangt samen met verslechtering voedselsituatie en toegenomen predatie.
  • Oppervlakte muizenrijke graslanden is afgenomen (stadsuitbreiding, omzetting in bouwland), wat resteert is veelal minder geschikt geworden (o.a. door egalisatie, frequent maaien, ontwatering).
  • Predatie van volwassen ransuilen (havik) of jonge ransuilen (havik, buizerd) droeg bij aan (bijna) verdwijning uit grotere bossen.
  • Binnen de langjarige trend doen zich piek- en daljaren voor wanneer er relatief veel resp. erg weinig veldmuizen zijn. Deze cycli (min of meer driejarig) zijn tegenwoordig minder duidelijk dan halve eeuw geleden, en de muizen zijn tijdens piekjaren beduidend minder algemeen geworden.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig

Niet-broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: matig ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/7670
  • Bijlsma R.G. 1996. Doorschieten van kraaiennesten in relatie tot Ransuilen Asio otus. Drentse Vogels 9: 39-41.
  • Bijlsma R.G. 2013. Dode winter, of: hoe de vogels van de Veluwse akkers verdwenen. Limosa 86: 108-122.
  • Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
  • Cramp S. (ed.). 1985. The Birds of the Western Palearctic (4). Oxford University Press, Oxford.
  • Mildenberger H. 1994. Die Vögel des Rheinlandes (Band 2). Gesellschaft Rheinischer Ornithologen, Düsseldorf.
  • SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998–2000. Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate SurveyNederland, Leiden.
  • Südbeck P., Andretzke H., Fischer S., Gedeon K., Schikore T., Schröder K. & Sudfeldt C. (Hrsg.) 2005. Methodenstandards zur Erfassung der Brutvögel Deutschlands. Radolfzell.
  • Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovonrapport 2013/15. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Wijnandts H. 1984. Ecological energetics of the Long-eared Owl (Asio otus). Ardea 72(1): 1-92.

Gerelateerde kennis