Kenmerken: forse roofvogel die oppervlakkig op Buizerd lijkt. Heeft echter langere, in vlucht wat meer gebogen vleugels, staat veelvuldig te ‘bidden’ en gaat veel op de grond zitten (zie hieronder) en heeft bevederde poten (vaak niet goed zichtbaar). Opvallende zwarte polsvlek op ondervleugel, lichte kop, donkere buik, witte staart met zware eindband (LET OP: lichte buizerds kunnen bedrieglijk veel op ruigpoot lijken).

Wanneer aanwezig: oktober-april. In ons land schaarse doortrekker en wintergast, met concentratie in noordelijke provincies. Herkomstgebied Scandinavië, vermoedelijk vooral Noorwegen.
Winterhabitat: (zeer) open landschappen, zowel natuurterreinen (duinen, kwelders, heide) als boerenland. In laatste geval grootschalige akkers of graslanden met muizenrijke delen (ruigtes zoals natuurbraak, extensief grasland, wintervoedselveldjes).

Voedsel: in winter voornamelijk (veld)muizen.
Foerageermethode: ‘biddend’ boven open veld op 10-15 m hoogte, na 5-20 seconden naar volgende positie verkassend; als prooi wordt gesignaleerd, duikt de vogel in etappes naar de grond. Soms jagend vanaf de grond of vanaf kleine verhoging.
LET OP: Buizerd kan eveneens goed ‘bidden’, vooral bij winderig weer, maar doet dat minder vaak en lang. Let op kleedkenmerken!

Komt voor in/op

Grootschalig akkerland

Periode

November-maart

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Winterperiode (november-maart):

  • Akkerland met luzerne, braak- en graanculturen, ruigtestroken voor woelmuizen en akkervogels. Slaperdijken met extensief graslandbeheer, kwelders, meerjarige natuurbraakpercelen (grenzend aan slaperdijken), stoppels van granen i.c.m. grazige faunaranden, vogelakkers, ruige graslanden, randen van taluds of slootranden.

Soortspecifieke maatregelen

Winterperiode (november-maart):

  • Verhoog aanbod van muizen via aanleg van structuurrijke, meerjarige en brede akkerranden, natuurbraakpercelen en eenjarige wintervoedselakkers.
  • Handhaaf of realiseer een mozaïek van onbegroeide delen, kortgrazige vegetatie, ruige delen (en de overgangen daartussen) en aanliggende kleinschalige akkers en cultuurgraslanden, ruige slootkanten.
  • Stoppelvelden lang onbewerkt laten liggen, minstens tot 15 maart.
  • Vermijd gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
  • Rust handhaven, zodat pleisterende individuen niet opgejaagd/verstoord worden.

Factoren populatieontwikkeling

Bij ons overwinterende of doortrekkende aantallen worden bepaald door stand en broedresultaat in Noord-Europa.
 Aldaar in afgelopen decennia in aantal afgenomen, met een afnemend aantal wegtrekkers als gevolg; waarschijnlijk door verstoorde lemmingencyclus. Echter, ook recent nog in sommige jaren relatief talrijk, met flinke wegtrek uit Scandinavië en vele tientallen overwinteraars in met name Noord-Nederland.

  • Wintersituatie in belangrijke Midden-Europese overwinteringsgebieden vermoedelijk van betekenis. Na zware sneeuwval in oosten van Duitsland nemen aantallen in ons land toe.
  • Voedselaanbod in Nederlandse agrarische cultuurlandschappen is verslechterd door verdwijnen van muizenrijke habitats als gevolg van intensivering landbouw.

Staat van instandhouding (per 2022)

Niet-broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Zeer ongunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Zeer ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/2900
  • Génsbol B. 2005. Veldgids Roofvogels. KNNV uitgeverij, Utrecht.
  • Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovonrapport 2013/15. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.

Gerelateerde kennis