De bunzing (Mustela putorius) behoort tot de familie der marterachtigen. De bunzing heeft een lengte van 28-45 cm. Verwarring met andere marterachthigen kan optreden. De bunzing is een donkerbuine marterachtige waarvan de lichte ondervacht duidelijk doorschijnt, vooral op de flanken. Rond de ogen heeft hij een karakteristiek zwart masker, dat naar de witgerande oren toe afgegrensd wordt door witte halve maantjes. De snuit is wit. Vrouwtjes wegen meestal tussen de 300-900 gram. De mannetjes zijn groter en wegen tussen de 500 en 1800 gram. De gedomesticeerde bunzing wordt fret genoemd; deze is te herkennen aan een lichtere vacht, lichte neus en tam gedrag. Ze kunnen kruisen met de bunzing; de nakomelingen lijken op lichte bunzingen. Omdat er in Nederland ook populaties verwilderde fretten voorkomen en deze dieren niet altijd van bunzingen zijn te onderscheiden, wordt het voorkomen van deze populaties ook besproken.
Bron: http://www.zoogdiervereniging.nl/bunzing, Jasja Dekker & Tim Hofmeester, 2016

Komt voor in/op

Het verspreidingsgebied van de bunzing omvat geheel Europa, met uitzondering van het noordelijke deel van Scandinavië, Griekenland en de eilanden in de Middellandse Zee. In Groot-Brittannië is hij door vervolging teruggedrongen tot Wales. In Nederland komt de bunzing verspreid over het heel land voor, behalve op de Waddeneilanden.
De bunzing komt voor in allerlei verschillende landschapstypen, maar zijn voorkeur gaat uit naar een kleinschalig en halfopen landschap met voldoende schuilmogelijkheden en water in de buurt. Dit kunnen oeverbegroeiingen, droge sloten, heggen, houtwallen, bosranden en akkerranden zijn, maar ook meer waterrijke gebieden zoals rietvelden of moerasgebieden. Daarnaast komt hij ook voor in vrij open terreinen, zoals weidegebieden met sloten. Vooral in de winter komt de bunzing ook wel in de buurt van boerderijen voor: daar kunnen ze tussen strobalen en op hooizolders warm blijven, en muizen en ratten bemachtigen.
Bron: http://www.zoogdiervereniging.nl/bunzing

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Een bunzing maakt zijn schuilplaats in oude holen van bijvoorbeeld konijn, mol, vos en das. Maar ook onder steenhopen, houtmijten, in holle bomen of onder boomwortels. Hij bekleedt zijn hol met gras en mos. In de winter maakt de bunzing zijn schuilplaats op warmere plaatsen, zoals onder stro- en hooibalen bij boerderijen. De bunzing graaft soms zelf een hol. Daarbij ontstaat een stortbergje met aarde waardoor het hol sterk lijkt op dat van een bruine rat.
Bron:http://www.zoogdiervereniging.nl/bunzing

Soortspecifieke maatregelen

Het instandhouden van holle bomen, overhoekjes en andere kleinschalige landschapselementen en het laten liggen van takkenhopen en rietbossen zijn goede maatregelen die er voor zorgen dat de bunzing voldoende schuilplaatsen heeft.
Bron: http://www.zoogdiervereniging.nl/bunzing

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Matig ongunstig
Verspreiding: gunstig
Populatie: onbekend
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Matig ongunstig

Meer informatie

BIJ12, 2024. Kennisdocument kleine marterachtigen.

Gerelateerde kennis