Grootste watersalamander van Nederland. Mannetjes in voorjaar herkenbaar aan indrukwekkende kam op rug en staart. Volwassenen: 11-15 cm (incl. staart). Staart net zo lang als lichaam en zijdelings afgeplat. Ogen relatief klein met duidelijk gele iris. Buik glad en oranjegeel of oranje met zwarte vlekken. Rug en flanken donkerbruin tot zwart, met kleine witte stippen onderste deel flanken. Bij jonge dieren kunnen de vlekken op de buik vrijwel afwezig zijn.

Trekt al vroeg in het jaar (februari-maart) naar voortplantingswateren. Legt ongeveer 200 eieren (variatie 50-700) in april-mei. Roomwitte tot groenig witte eieren (ca. 2 mm diameter), omhuld door transparant ovaal omhulsel van ca. 5 mm; worden afgezet op bladeren van waterplanten. Na 2-3 weken komen 8-12 mm lange larven uit omhulsel. Na 3 maanden hebben larven lengte van 45-70 mm, kieuwen verdwijnen en verlaten ze het water.

Waterhabitat: licht voedselrijke, niet-verzuurde wateren op landgoederen, in beekdalen en in rivierengebied; vaak ook in wat diepere wateren. Landhabitat:kleinschalige cultuurlandschappen en loofbossen.
Voedsel: in water breed aanbod van macrofauna; op land regenwormen, slakken en insecten.
Op land zijn ze traag, verbergen zich onder stenen, hout en in holen en gaten.
Adulten en juvenielen die metamorfose doorkomen overwinteren op land.
Na 2-3 jaar geslachtsrijp. Kunnen in vrije natuur vrij oud worden (13-18 jaar bekend).

Komt voor in/op

Natte dooradering, droge dooradering.

Periode

Februari-juni.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Algemeen:
  • Karakteristieke begeleidende soorten zijn: Poelkikker, heikikker en boomkikker (algemene soorten als kleine watersalamander, bruine kikker en gewone pad).
  • Komt voor in provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland (alleen in Zeeuws-Vlaanderen).
  • In Zuid-Holland in oostelijk deel rivierengebied (en in duinen).
  • Niet (of op incidentele locatie) voorkomend in provincies Groningen, Friesland, Flevoland en Noord-Holland (uitgezonderd ’t Gooi). Slechts 35% van landelijke kamsalamanderpopulatie komt voor binnen de Natura-2000 gebieden. Landelijk gebied dus erg belangrijk voor deze soort.
  • Voor levensvatbare populatie moeten per 100 ha bij voorkeur 5 voortplantingswateren met geschikte landhabitat aanwezig zijn. In ideaal kerngebied liggen 10-20 geschikte voortplantingswateren met bijbehorend landhabitat.
  • Onderlinge afstand tussen poelen mag niet meer dan 500 m bedragen.
Trek, paring, ei-afzet en verblijf in wateren (februari-juni):
  • Kamsalamanders verlaten winterverblijfplaatsen heel vroeg in het jaar, vaak al in februari/begin maart en trekken naar wateren. Ideaal voortplantingswater:
  • Vaak groot, relatief diep, stilstaand en geïsoleerd;
  • Tenminste gedeeltelijk begroeid met dichte waterplanten (dekking), maar deels ook open plekken voor paring en ei-afzet;
  • Visvrij;
  • Vaak dieper dan 50 cm en zelden droogvallend (hoewel kamsalamanders ook gebruik maken van ondiepe boomkikkerwateren);
  • Met flauw talud (in ieder geval noordzijde);
  • Water mag beperkt beschaduwd zijn (ca. 25%);
  • Wordt niet gebruikt door watervogels (eenden/ganzen);
  • Is licht voedselrijk en niet zuur (pH boven 5,5);
  • Vrij van bestrijdingsmiddelen.
  • Geschikte landhabitat (struweel, houtwal, bosjes) dient dichtbij de wateren te liggen (bij voorkeur 5-50 m van water; actieradius is meestal niet meer dan 100 m tot max. 1000 m tijdens een seizoen).
Nazomer/najaar (half juli-oktober):
  • Najaarstrek, tussen half juli en oktober, is mede afhankelijk van het voedselaanbod in het water.
Winter (half oktober-februari/begin maart):
  • In rivierengebied trekken kamsalamanders ten dele naar hoger gelegen winterverblijfplaatsen (bijv. dijklichamen), of overwinteren binnendijks in bosjes.
  • Daarnaast overwinteren ze ook in uiterwaarden tot 1 m diep onder de grond tussen wortels van bomen en struiken. Die uiterwaarden kunnen ’s winters onderlopen, maar door hun inactiviteit hebben kamsalamanders in de winter voldoende aan huidademhaling.

Soortspecifieke maatregelen

Algemeen:
  • Behoud en versterking van kleinschalig (cultuur)landschap.
  • Open houden en beheer van (veedrink)poelen.
  • Beheer/aanleg houtwallen en kleine bosjes.
  • Aanleg van nieuwe voortplantingswateren.
  • Visvrij houden van geïsoleerde wateren (dus ook geen hengelsportverenigingen toestaan in wateren die belangrijk leefgebied vormen).
  • Aanleg van amfibietunnels en schermen onder en langs wegen waar veel kamsalamanders passeren.
  • Gebieden kleinschalig aanpakken.
  • Fasering in de zin van het ene grote gebied in één keer aan te pakken en het aangrenzende gebied de volgende keer, is niet gewenst.
  • Werk gefaseerd in ruimte en tijd: activiteiten slechts op 3 van de 10 poelen uitvoeren, tenminste 1 jaar later de volgende 3 aanpakken;
  • Binnen een watergang van minder dan 4 m breed de activiteiten aan de ene kant van de watergang wel, en aan de andere kant minstens één jaar later uitvoeren;
  • Binnen een watergang van meer dan 4 m breed de activiteiten alleen in het middendeel van de watergang uitvoeren, en daarbij beide oeverkanten ontzien door min. 1 m uit de oevers te blijven;
  • Ontzie delen van het gebied met veel kamsalamanders, vooral delen waar eitjes afgezet worden; let speciaal op waar moerasvergeet-mij-nietje of mannagras groeit en houdt stukken van min. 15 m lengte in stand;
  • Activiteiten in bosjes, struweel en dergelijke beperken tot een lengte van max. 100 m, en pas minstens één jaar later uitvoeren over de volgende 100 m;
  • Behoud van voldoende rustplekken (houtstapels, stronken, etc).
Trek, paring, ei-afzet en verblijf in wateren (februari-juni):
  • Aanleg amfibietunnels en begeleidende schermen op locaties met veel verplaatsingen.
  • Bijzondere situaties zijn rivierdijken, maar ook daar is aanleg tunnels mogelijk (gerealiseerd bij Oude Waal, Ooijpolder bij Nijmegen). Plaatsen van schermen en emmers is ook mogelijk, maar arbeidsintensief.
  • Tijdelijk afsluiten van (landbouw)wegen is andere optie tijdens piektijd van amfibieën/ kamsalamandertrek.
  • Aanleg en beheer van wateren moet erop gericht zijn zo veel mogelijk te voldoen aan eisen die aan voortplantingswater worden gesteld (zie kolom hiernaast).
  • Wateren bij voorkeur in een ruimtelijk netwerk, met onderlinge afstanden van max. 300-400 m.
Nazomer/najaar (half juli-oktober):
  • Geen piek in najaarstrek, dus geen maatregelen nodig (behalve dat tunnels ideaal zijn, die werken tijdens voor- en najaarstrek).
  • Opschonen van wateren uitvoeren in periode september-half oktober.
  • Noodzaak tot schonen van water zal per water moeten worden beoordeeld.
  • Wanneer water vrijwel dichtgegroeid is met waterplanten, dient schoning voor 1/3 tot max. de helft van oppervlakte poel plaats te vinden.
  • Nooit volledig schonen, omdat kamsalamanders de waterplanten nodig hebben (dekking, ei-afzet etc.).
  • Schoon ook nooit alle wateren in een leefgebied in hetzelfde jaar, maar doe dat jaarlijks voor hooguit 3 van de 10 wateren.
  • Visvrij (van roofvissen en exoten als zonnebaars) maken van wateren kan het beste plaatsvinden in augustus-september bij lage waterstand (evt. extra leegpompen).
  • Meeste amfibieën hebben dan de wateren al verlaten en zijn nog niet in winterrust.
  • Najaar is ook geschikt voor aanleg van nieuwe wateren.
Winter (half oktober-februari/begin maart):
  • Bosjes waar mogelijk winterverblijfplaatsen zijn mogen wel worden gedund (ten dele afgezet), maar de bodem mag absoluut niet tijdens winter verstoord worden (dus eventueel ook werken met rijplaten ter voorkoming van verdichting van de grond, of, beter nog, in vorstperiodes hout afzetten/wegslepen/laten liggen op stapels).
  • In rivierengebied binnen leefgebied kamsalamander boomstronken laten zitten of tenminste een deel van de boomstronken.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Matig ongunstig
Verspreidingsgebied: Gunstig
Populatie: Gunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Matig ongunstig

Meer informatie

  • Arntzen J.W. & Smit G.F.J.S. 2009. Kamsalamander Triturus cristatus. Pp. 105-113 in: Creemers R.C.M. & van Delft J.J.C.W. (red.). 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Historisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
  • van Delft J.J.C.W., de Jong T. & Creemers R.C.M. 2003. Soortbeschermingsplan Kamsalamander Provincie Utrecht. Stichting RAVON, Nijmegen & Provincie Utrecht, Utrecht.
  • van Eekelen R., Soes D.M., Pellikaan G.C. & Anema L.S.A. 2006 Kruipers in de polder. Inventarisatie en soortbeschermingsmaatregelen kamsalamander, rugstreeppad, heikikker en grote modderkruiper in Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Bureau Waardenburg, Culemborg & provincie Zuid-Holland & Landschapsbeheer Zuid-Holland.
  • Smit G.E.J., Brekelmans F.L.A., Anema L.S.A. & van Eekelen R. 2007. Kansen voor de kamsalamander. Beschermingsplan voor de kamsalamander in Noord-Brabant. Bureau Waardenburg, Culemborg, in opdracht van Provincie Noord-Brabant.
  • BIJ12, 2017. Kennisdocument Kamsalamander.
  • Thus W. 2009. Metapopulatiestructuur van een kamsalamanderpopulatie op landgoederen Oldenzaal. Stichting RAVON, Nijmegen & Saxion Hogescholen, Deventer.
  • www.ravon.nl

Gerelateerde kennis