N01.01 Zee en wad
Zee en wad omvat het water en de niet begroeide droogvallende zand- en slikplaten die door de zee overstroomd worden. Het gaat om droogvallende platen, geulen, zandbanken en diepere zeebodems met een grote variatie aan bodemleven.
Zee en wad omvat het water en de niet begroeide droogvallende zand- en slikplaten die door de zee overstroomd worden. Het gaat om droogvallende platen, geulen, zandbanken en diepere zeebodems met een grote variatie aan bodemleven.
In meer stabiele stadia, die ook niet zwaar door de mens beïnvloed worden, ontwikkelen zich schelpenbanken. Op plaatsen waar ook zoet water instroomt kunnen zeegrasvelden aanwezig zijn. Zee en wad komt voor langs de gehele kust en met name in de Waddenzee en het Deltagebied.
De vroegere geleidelijke overgangen naar zoet water zijn door de aanleg van dijken veelal scherp geworden en zoet-zout overgangen met hun bijbehorende flora en fauna zijn dan ook zeldzaam geworden. Door de stroming van het zeewater zijn er erosie en sedimentatieprocessen aanwezig die leiden tot variatie in diepte, substraat en ontwikkelingsstadium van de bodem.
Met name grootschalig intensief menselijk gebruik zoals bodemvisserij leidt tot zware en langdurige bodemverstoring met tot gevolg een sterke afname van oudere stadia met schelpdierbanken. Hierdoor is er onder andere minder voedsel voor vogels. Recreatie kan daarnaast leiden tot veel verstoring. Het natuurbeheer bestaat hier vooral in het waarborgen van voldoende rust voor de fauna en het beschermen tegen intensieve ingrepen in de bodem.
Het type is van Europees groot belang voor veel trekvogels, bodemdieren en vissoorten. Verder zijn voor dit type Gewone en Grijze zeehond karakteristiek.
Waddenzee, Dollard en Oosterschelde.
De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.
De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N01.01 Zee en Wad.
De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.
Over de aquatische typen is overleg gaande met de waterbeheerders. De uiteindelijke maatlat zal meer gestoeld zijn op de Kaderrichtlijn Water. Het onderstaande concept is niet bedoeld voor de huidige monitoring.
Kenmerkend voor een zee- en wadlandschap is de aanwezigheid van natuurlijke landschapsvormende processen zoal erosie en sedimentatie; de daaruit voortkomende veranderlijke landschapsvormen en de daarop aangepaste variatie aan levensgemeenschappen en de turnover in deze levensgemeenschappen. De in dit landschap aanwezige zandbanken (beschreven als habitattypen 1), inclusief de tussenliggende laagten, geulen, kreken en prielen, kunnen als de kenmerkende onderdelen van de structuur worden gezien. In dit geheel komen ook biotische structuren voor, gevormd door planten of dieren. Hetzelfde systeem kan ook gebruikt worden voor estuaria, maar dan aangevuld met schorren of kwelders.
Structuurelement | Habitattype | Min. % | Max. % |
---|---|---|---|
permanent overstroomde zandbanken | H1110_A;H1110_B | ||
slik- en zandplaten | H1140_A;H1140_B | ||
schelpdierbanken, schelpkokerwormbanken | |||
zeegras- en ruppiavelden | |||
Bij estuaria ook: | |||
schorren of kwelders | H1310; H1320 | ||
Slijkgrasvelden, en buitendijkse schorren en zoute graslanden | H1330_A |
De hier genoemde structuurelementen zijn de genummerde beheertypen zoals deze gedefinieerd staan in de index.
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van karakteristiek geachte en kwalificerende flora- en faunasoorten (typische soorten met de aanduiding E of K uit de betreffende habitattypen[2]). De typische soorten met een aanduiding C indiceren een goede biotische structuur of abiotiek en indiceren daarmee de aanwezigheid van natuurlijke processen. Soortgroepen die overwegend natuurlijke processen in grootschalige natuur indiceren (de weekdieren, borstelwormen en vaatplanten) worden al gewaardeerd via de structuurelementen. Deze groepen hoeven dus niet onder flora en fauna opnieuw gewaardeerd worden.
[1] De cursief opgegeven structuurelementen corresponderen met de in de tweede kolom opgegeven Natura 2000 habitattypen.
[2] Dit betreft de volgende habittattypen: H1110_A: permanent overstroomde zandbanken getijdengebied; H1110_B permanent overstroomde zandbanken Noordzee-kustzone; H1130 estuaria; H1140_A: slik- en zandplaten getijdengebied; H1140_B: slik- en zandplaten Noordzee-kustzone)
Soortgroep | Soorten |
---|---|
Zeezoogdieren: | bruinvis, gewone zeehond |
Vissen: | adderzeenaald, botervis, diklipharder, grote pieterman, kleine pieterman, stekelrog, tong, vijfdradige meun, zeestekelbaars |
Kreeftachtigen: | kniksprietkreeft; langspriet, Haustorius arenarius, Megaluropus agilis, Urothoe brevicornis |
Bij dit beheertype spelen natuurlijke erosie- en sedimentatieprocessen een rol bij de abiotische kwaliteitsbepaling. De sturende factoren zijn getijdenwerking en toevoer van zoet water uit de rivieren. In totaal zijn een viertal dynamische factoren van belang:
PM
PM
Dit beheertype betreft altijd grootschalige systemen, die bovendien vrijwel onveranderlijk in contact staan met andere grootschalige beheertypen. De ruimtelijke condities zullen daarom altijd goed zijn en hoeven niet afzonderlijk te worden bepaald.
Parameter |
Methode |
Frequentie |
---|---|---|
Structuurelementen | Bepaling bedekking | 6 jaar |
Fauna | Inventarisatie kwalificerende soorten | 6 jaar |
Milieu- en watercondities | Bepaling dynamiek | 6 jaar |