N01.02 Duin- en kwelderlandschap

Duin- en kwelderlandschap omvat de kustduingebieden en kwelders waar wind- en waterdynamiek vrij spel hebben en veelal ook integrale begrazing door grote zoogdieren aanwezig is.

Algemene beschrijving

Het bestaat uit beheertypen Strand en embryonaal duin, Open duin, Vochtige duinvallei, Duinheide, Duinbos en Schor of kwelder die echter vanwege het veranderlijke landschap niet in omvang en ligging apart in het beheer worden vastgelegd.

Door de dynamiek in het landschap is er sprake van allerlei in ligging en omvang variërende successiestadia. Het gaat hierbij om een variatie die alle hierboven genoemde beheertypen omvat. Door het aan banden leggen van wind- en waterdynamiek is er weinig ruimte meer voor dit beheertype en is het beperkt tot een aantal gebieden waar deze dynamiek nog wel vrij spel mag hebben. Met name het frequent ontstaan van pionier-stadia maakt dit beheertype van belang voor veel hieraan gebonden zeldzame soorten.

Afbakening

  • Duin- en kwelderlandschap omvat in tijd en ruimte wisselende beheertypen Strand en embryonaal duin, Open duin, Vochtige duinvallei, Duinheide, Duinbos, Zoete plas en Schor of kwelder.
  • Het landschap wordt gevormd door natuurlijke processen zoals de werking van wind, zeewaterstromen en/of grote grazers.
  • De tot dit type behorende eenheid is tenminste 500 ha groot of maakt onderdeel uit van een groter gebied behorend bij grootschalige dynamische natuur.

Voorbeeldgebieden

Oostpunt Schiermonnikoog, oostpunt Terschelling en Kwade Hoek.

Standaardkostprijs

De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.

Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.

Subsidie

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

Subsidietarief

Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N01.02 Duin- en kwelderlandschap.

De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.

Monitoring en natuurkwaliteit

Structuur

Kenmerkend voor een duin- en kwelderlandschap is onder andere de aanwezigheid van natuurlijke processen en de daaruit volgende successie en de variatie aan levensgemeenschappen. De invloed van wind en zee is dermate groot dat er met enige regelmaat opnieuw een successie vanuit jonge stadia zal gaan optreden. De in dit landschap aanwezige kleinschalige beheertypen kunnen als kenmerkende onderdelen van de structuur worden gezien, er zijn in dit beheertype minstens drie van deze elementen aanwezig:

N01.02 Duin- en kwelderlandschap Structuur

Structuurelement1 Minimum % Maximum %
N04.03 brak water 1 20
N08.01 strand en embryonaal duin 1 80
N08.02 open duin 1 80
N08.03 vochtige duinvallei 1 50
N08.04 duinheide 1 20
N09.01 schor of kwelder 1 80
N12.04 zilt- en overstromingsgrasland 1 20
N15.01 duinbos 1 50

¹De hier genoemde structuurelementen zijn de genummerde beheertypen zoals deze gedefinieerd staan in de index.

Kwaliteitsbepaling *

  • “Hoog”: indien minimaal 5 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
  • “Midden”: indien 3-4 van de kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
  • “Laag”: indien niet aan de criteria van de klassen “Hoog” of “Midden” voldaan wordt.

Deze indicator is nog onderwerp van discussie. Zodra overeenstemming is bereikt wordt hij mogelijk aangepast. Voor een overzicht van de discussie wordt verwezen naar het gespreksverslag van het overleg van 25 januari 2018 met de expertgroep.

Flora en fauna

Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van een selectie van karakteristiek geachte en kwalificerende flora- en faunasoorten uit de kleinschalige beheertypen. De soortenkeuze is gebaseerd op de lijsten van de typen N04.03, N08.01, N08.02, N08.03, N08.04, N09.01, N12.04 en N15.01. De hieronder weergegeven soorten (flora en broedvogels) tellen mee, kranswieren worden apart genoemd.

N01.02 Duin- en kwelderlandschap – Flora en Fauna

Soortgroep Soorten
Planten: armbloemige waterbies, blauwe zeedistel, dwergbloem, dwergrus, dwergvlas, fijn goudscherm, galigaan, gesteelde zoutmelde, groenknolorchis, groot zeegras, heemst, honingorchis, klein slijkgras, klein winter-groen, klein zeegras, klokjesgentiaan, koprus, kwelderzegge, moeraswespenorchis, oeverkruid, ongelijkbla-dig fonteinkruid, overblijvende hardbloem, parnassia, rode bies, ronde zonnedauw, rond wintergroen, rozenkransje, selderij, stofzaad, spiraalruppia, stekende bies, stekelbrem, stijve moerasweegbree, veder-kruid, vierrijige ogentroost, vleeskleurige orchis, zeegerst, zeewinde, zeewolfsmelk, zilt torkruid.
kranswieren: brakwater kransblad, brokkelig kransblad, kust kransblad, stekelharig kransblad.
Broedvogels: bergeend, blauwborst, blauwe kiekendief, bontbekplevier, boomleeuwerik, braamsluiper, duinpieper, dodaars, dwergstern, eider, gele kwikstaart, graspieper, grauwe klauwier, griel, grote sternkemphaan, kleine barmsijs, kleine bonte specht, kleine mantelmeeuw, kleine plevier, kluut, kneu, lepelaar, nachtegaal, noordse stern, paapje, roerdomp, roodborsttapuit, scholekster, slechtvalk (grondbroedend), sprinkhaanzanger, stormmeeuw, strandplevier, tapuit, tureluur, veldleeuwerik, velduil, visdief, watersnip, wielewaal, wintertaling, wulp, zilvermeeuw, zomertaling

Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 4 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels.

Kwaliteitsbepaling *

  • “Hoog”: indien minimaal 35 kwalificerende soorten voorkomen en beide soortgroepen vertegenwoordigd zijn.
  • “Midden”: indien 25-34 kwalificerende soorten voorkomen of wanneer 35 of meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen voor “Hoog” wordt voldaan.
  • “Laag”: indien minder dan 25 kwalificerende soorten voorkomen.

* De kwaliteitsbepaling flora en fauna voor de grootschalige typen moet nog in de praktijk worden getest en kan in de toekomst nog worden aangepast.

Natuurlijkheid

Om de natuurlijkheid van landschappen te duiden is in het geval van grootschalig duin- of kwelderlandschap gekozen voor de processen die in een grootschalig landschap de ruimte zouden moeten hebben.

Processen en stikstof

Bij dit beheertype spelen natuurlijke erosie- en sedimentatieprocessen een rol bij de abiotische kwaliteitsbepaling. Getijde en windwerking sturen deze processen. In totaal zijn een vijftal dynamisch factoren van belang en heeft depositie van stikstof een grote invloed.

N01.02 Duin- en kwelderlandschap – Stikstofdepositie*

Hoog Midden Laag
<10 kg N ha-1 y-1 10 – 20 kg N ha-1 y-1 >20 kg N ha-1 y-1
<770 mol N ha-1 y-1 770-1400 mol N ha-1y-1 >1400 mol N ha-1 y-1

* Waarde voor Witte duinen (20 kg) en Grijze duinen (10,8-17,4 kg) (Van Dobben & Van Hinsberg 2008).

  1. Getijdendynamiek: verticale waterstandsverschillen als gevolg van getij en getijstroming;
  2. Zoutdynamiek: ruimtelijke en temporele schommelingen in de zoet – zout gradiënt als gevolg van getijdendynamiek of saltspray;
  3. Morfodynamiek bepaald door water (zoals slufters en washovers): sedimentatie- en erosieprocessen, zand- en slibtransport, lokale samenstelling van de bodem.
  4. Morfodynamiek bepaald door wind: sedimentatie- en erosieprocessen, zandtransport.
  5. Waterhuishouding: deze wordt door natuurlijke factoren bepaald.
  6. Stikstofdepositie: op 50% van het oppervlak voldoet het niveau van depositie tenminste aan het criterium “Midden”[1].
  7. Bodemvormende processen en vegetatieontwikkeling worden niet gehinderd door stikstofdepositie; op 50% van het oppervlak voldoet het niveau van depositie aan het criterium “Hoog”*.

[1] De percentages bij 6. en 7. zijn analoog aan de percentages met betrekking tot standplaatsfactoren.

Sleutelsoorten met een landschapsvormende invloed:

  1. Konijnen, deze tellen mee wanneer ze in zulke dichtheden voorkomen dat ze door begrazing een gunstig effect hebben op de ontwikkeling van duingraslanden. Dit effect kan met expert-judgement vastgesteld worden. Dit effect moet zichtbaar zijn op 50% van het relevante oppervlak (N08.02, N08.03, N12.04) binnen het beheertype.
  2. Ganzen, deze tellen mee wanneer >1% van de flyway-populatie van een soort zich op enig moment in het gebied ophoudt. De soort is hierbij niet van belang[2]. Voor het bepalen van de 1%-norm zijn de aantallen van de East-Atlantic Flyway leidend. Deze zijn gepubliceerd op http://wpe.wetlands.org/search.

[2] Discussiepunt: de reden voor ganzen als sleutelsoort is hier onduidelijk.

Winter- en trekvogels[3]

Grootschalig Duin- of Kwelderlandschap is van essentieel belang voor veel winter- en trekvogels, die deze gebieden gebruiken om te rusten, foerageren en slapen. De aanwezigheid van winter- en trekvogels zegt iets over de voedselbeschikbaarheid en mate van rust/verstoring in grote gebieden en is hierdoor een belangrijke indicator voor de kwaliteit. Om het belang te bepalen wordt per gebied voor de soorten uit onderstaande tabel bepaald of de 1% norm wordt gehaald. Deze norm geeft aan of op enig moment minimaal 1% van de flyway-populatie zich in het gebied ophoudt. Voor het bepalen van de 1%-norm zijn de aantallen van de East-Atlantic Flyway leidend. Deze zijn gepubliceerd op http://wpe.wetlands.org/search.

[3] Discussiepunt: in deze context behoren Winter- en trekvogels bij ‘Flora en Fauna’ en niet bij ‘Natuurlijkheid’.

Soortgroep Soorten
Winter- en trekvogels: fuut, aalscholver, lepelaar, kleine zwaan, toendrarietgans, grauwe gans, brandgans, rotgans, bergeend, smient, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, slobeend, toppereend, eider, brilduiker, middelste zaagbek, grote zaagbek, slechtvalk, scholekster, kluut, bontbekplevier, goudplevier, zilverplevier, kievit, kanoet, drieteenstrandloper, krombekstrandloper, bonte strandloper, grutto, rosse grutto, wulp, zwarte ruiter, tureluur, groenpootruiter, steenloper, zwarte stern.

Kwaliteitsbepaling *

  • “Hoog”: indien ten minste 6 procesfactoren en minimaal 1 sleutelsoort voorkomen en minimaal 5 vogelsoorten waarvoor de 1% norm op enig moment wordt gehaald.
  • “Midden”:minstens 6 procesfactoren, minimaal 1 sleutelsoort en 1-4 winter- en trekvogels die aan de 1% norm voldoen;
    of 5 procesfactoren, geen sleutelsoorten en minimaal 5 winter- en trekvogels die aan de 1% norm voldoen;
  • “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.

* de procesfactoren 6 en 7 kúnnen gelijktijdig voorkomen en tellen dan beide mee. Met andere woorden: voor depositiewaarden binnen de grenzen van “Hoog” krijg je twee punten en binnen de grenzen van “Midden” één punt.

Ruimtelijke condities

Dit beheertype betreft altijd grootschalige systemen, die bovendien vrijwel onveranderlijk in contact staan met andere grootschalige beheertypen. De ruimtelijke condities zullen daarom altijd “Hoog” zijn en hoeven niet afzonderlijk te worden bepaald.

Monitoring

N01.02 Duin- en kwelderlandschap Monitoring

Parameter Methode Frequentie
Structuurelementen Bepaling bedekking* 6 jaar
Natuurlijkheid incl. stikstofdepositie Bepalen aanwezigheid soorten en procesfactoren 6 jaar
Planten Inventarisatie kwalificerende soorten (budget voor 20% van het oppervlak) 6 jaar
Broedvogels Inventarisatie kwalificerende soorten (budget voor 20% van het oppervlak 6 jaar