N04.02 Zoete plas

Bijgewerkt op: 20 september 2024

Zoete plassen komen vooral voor in het lage deel van Nederland. Het gaat om grote en kleine wateren met voedselrijk, vrij helder, (vrijwel) stilstaand water, waarin waterplanten groeien en verlanding vanaf de oever plaatsvindt.

Algemene beschrijving

Het kan gaan om meren, plassen, wielen, kolken en dobben, maar ook om relatief smalle, trek- of petgaten, vaarten, kanalen en afgekoppelde rivierarmen. (zoals Kromme Rijn, Hollandse IJssel en Amstel) . Sommige meren, zoals de Leijen, Zuidlaardermeer en Naardermeer, hebben (gedeeltelijk) een natuurlijke oorsprong. De meeste laagveenplassen zijn ontstaan door vergraving, vervening of erosie. Bij grote plassen in het laagveengebied heeft de wind veel grip op het water waardoor hoge golven ontstaan en de kans op erosie toeneemt.

De zeer grote meren in het Delta- en IJsselmeergebied zijn ontstaan na afsluiting van de zee. Het Markermeer en de meeste randmeren (zie afbakening) zijn door compartimentering zodanig veranderd dat ze nu het beste opgevat kunnen worden als zoete plas. Ook de gegraven wateren van de zandgronden, kunnen gerekend worden tot zoete plas. De meeste van deze plassen hebben echter zulke steile oevers en zijn zo diep dat ze nauwelijks van ecologische betekenis zijn.

De variatie in een plas hangt af van verschillende factoren; wind, stroming van het water, diepte, grondsoort, helderheid van het water, aanwezigheid van slib, sloef of bagger en aanbod van voedingstoffen en mineralen. Planten en dieren hebben ook een grote invloed, watervlooien kunnen zoveel algen eten dat het water helder blijft, bodemwoelende vissen vertroebelen het water, waterplanten verminderen de golfslag en versnellen verlanding. De stroming in het water is meestal niet groot, maar wind en peilverschillen tussen verschillende waterlichamen kunnen wel stroming veroorzaken. De wind stuwt het water een beetje op aan de loefzijde zodat er over de bodem een stroming ontstaat naar de lijzijde. Het water stroomt min of meer een cirkelvormig; aan de oppervlakte met de wind mee en over de bodem tegen de wind in. De lage stroom, over de bodem, neemt licht bodemmateriaal mee. Omdat de overheersende windrichting zuidwest is, zal de bodem juist aan deze kant bestaan uit week en slap sediment. Helderheid en doorzicht worden mede bepaald door het aanbod van voedingstoffen. Algen groeien snel bij veel voedsel en vertroebelen het water.

De variatie in de plassen hangt samen met deze verschillende omstandigheden. In de diepste delen komen ondergedoken grote fonteinkruiden voor, wat ondieper staan waterplanten met grote drijvende bladen zoals witte waterlelie en gele plomp. De ondergedoken watervegetaties kunnen in mozaïek voorkomen met kranswierwater. Dit is bijvoorbeeld in sommige delen van de randmeren het geval. In de luwte achter de drijvende waterplanten komen, in ondiep water, andere waterplanten zoals krabbenscheer en groot blaasjeskruid voor. De oevers bestaat uit drijftillen met grote zeggen of riet- en biezenkragen. Op windstille plaatsen kunnen deze zoneringen heel breed zijn, aan de windzijde zijn ze heel smal of ontbreken.

Grote laagveenplassen zijn in Europa zeer zeldzaam. Ze zijn internationaal van belang voor visetende en grazende watervogels, rivierdonderpad, gestreepte waterroofkever, meervleermuis en krabbenscheer. Zoete plas is nationaal van grote betekenis als leefgebied voor otter, vissen zoals paling, kwabaal en snoek, libellen en kokerjuffers, zoals groene glazenmaker, plasrombout, en waterplanten zoals langstengelig fonteinkruid en watergentiaan.

Troebel water en een zeer hoog aanbod van voedingstoffen komen veel voor. Vermesting, uit landbouwgebieden of bij lozingspunten veroorzaken deze problemen. Ook het inlaten van gebiedsvreemd water waardoor uiteindelijk veel fosfaat vrijkomt in het water is een belangrijke oorzaak. Andere grote problemen zijn de vast ingestelde waterstanden; de waterpeilen zijn in de zomer lager dan in de winter, het gebrek aan mogelijkheden om te trekken en een tekort aan geleidelijke overgangen en ondiepe paaiplaatsen voor vissen en amfibieën.

Voorbeeldgebieden

Kortenhoefse plassen, Vuntus, Naardermeer, Zuidlaardermeer, diverse Veluwe randmeren, Markermeer, petgaten in Weerribben, Wieden en Apeldoorns kanaal (NB: de meeste meren zijn niet optimaal).

Afbakening

  • Het beheertype Zoete plas omvat waterlichamen, breder dan 4 m. en dieper dan 20 cm. (gemiddelde waterdiepte), van stilstaande, of zeer langzaam stromende wateren, met fonteinkruiden, zannichellia, waterlelies, gele plomp, watergentiaan, krabbenscheer, kikkerbeet, groot blaasjeskruid, waterpesten, hoornbladen, vederkruiden, waterviolier, waterranonkels en soms ook sterrenkrozen. De vegetaties zijn erg variabel in bedekking, ook in één seizoen. Omringend water zonder de genoemde soorten en de drijftillen worden daarom ook tot het beheertype gerekend.
  • Stromende wateren (meer dan 10 cm/sec) behoren tot de beheertypen Rivier of Beek en bron. De wielen, strangen en oude rivierlopen in het buitendijkse deel van het rivierengebied worden tot Rivier gerekend.
  • Watervegetaties (binnendijks) met indicatoren voor brak water zoals ruppia, zeegras of zilte waterranonkel behoren tot het beheertype Brak water.
  • Zie ook afbakening bij Afgesloten zeearm. De daar genoemde wateren worden niet tot Zoete plas gerekend.
  • In het beheertype Zwakgebufferd ven of in Vochtige duinvallei kunnen ook enkele waterranonkels, fonteinkruiden en sterrenkrozen voorkomen en worden tot het beheertype Zwakgebufferd ven of Vochtige duinvallei gerekend. Grote diepe duinplassen kunnen wel tot het beheertype Zoete plas behoren.
  • Water met dominantie van kranswieren wordt gerekend tot Kranswierwater.
  • Kleine wateren die tot poel of klein historisch water kunnen worden gerekend vallen onder dat beheertype.

Standaardkostprijs

De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.

Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.

Subsidie

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

Subsidietarief

Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N04.02 Zoete plas.

De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.

Monitoring

Over de aquatische typen is overleg gaande met de waterbeheerders. De uiteindelijke maatlat zal meer gestoeld zijn op de Kaderrichtlijn Water. Het onderstaande concept is niet bedoeld voor de huidige monitoring.

Structuur

De kwaliteit van de structuur van het type valt wordt bepaald door de variatie in de inrichting en in de oeverzone. Structuren die in al deze wateren van belang zijn, zijn opgenomen in onderstaande tabel.

N04.02 Zoete plas – Structuur – Structuurelement

Structuurelement Minimum % Maximum % Eenheid
Ondiepe delen (<1.5m) 50 % oppervlakte of % breedte dwarsprofiel
Natuurlijke oever 1 75 % van de oeverlengte
Natuurlijke begroeiing tot 100 m vanaf insteek 75 % van de oeverlengte
Gemiddelde breedte rietkraag Lijnvormig: 20

Plas/meer: 3

40 % dwarsprofiel

M

Verlandingsvegetatie (drijftillen of bij oever) 5 50 % bedekking element of 100 m traject 2
Kroos en vrij zwevende planten 2 % bedekking element of 100 m traject
Planten met drijfbladen 5 20 % bedekking van de bladeren per element of 100 m traject
Ondergedoken waterplanten, gehele waterkolom 50 80 % bedekking element of 100 m traject
Ondergedoken waterplanten, onderste deel waterkolom 20 % bedekking element of 100 m traject

¹ Een natuurlijke oever is gevarieerd, heeft geen oeverbeschoeiing en heeft zowel flauwe als steile delen en plas-dras zones

² Bij een lijnvormig water wordt een representatief traject van 100 meter gekozen voor de monitoring. Bij grote niet-lijnvormige wateren wordt eveneens een traject van 100 meter langs de oever gekozen.

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minimaal 7 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
  • “Midden”: indien 5-7 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
  • “Laag”: indien <5 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.

Flora en fauna

Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:

N04.01 Zoete plas – Flora en fauna

Soortgroep Soorten
Planten brede waterpest, doorgroeid fonteinkruid, drijvende waterweegbree, drijvend fonteinkruid, fijn hoornblad, fijne waterranonkel, gesteeld sterrenkroos, glanzig fonteinkruid, groot blaasjeskruid, groot nimfkruid, grote waterranonkel, haaksterrenkroos, kikkerbeet, krabbenscheer, kransvederkruid, langstengelig fonteinkruid, oeverkruid, ongelijkbladig fonteinkruid, paarbladig fonteinkruid, plat fonteinkruid, puntig fonteinkruid, rond sterrenkroos, rossig fonteinkruid, spits fonteinkruid, stomp fonteinkruid, stomphoekig sterrenkroos, stijve waterranonkel, teer vederkruid, watergentiaan, waterviolier, zittende zannichellia
Vissen: bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, kroeskarper, kwabaal, paling, rivierdonderpad, riviergrondel, ruisvoorn, snoek, tiendoornige stekelbaars, vetje, zeelt
Libellen: (grote plassen en kanalen:) kanaaljuffer, plasrombout; (laagveenwateren:) bruine korenbout, gevlekte witsnuit-libel, glassnijder (kritisch), groene glazenmaker, grote roodoogjuffer (mijdt kroossloten en houdt niet van schoning), viervlek, vroege glazenmaker (kritisch), vuurjuffer

(kleine voedselrijke wateren): azuurwaterjuffer, bloedrode heidelibel, bruine glazenmaker, donkere waterjuffer, geelvlekheidelibel, gewone pantserjuffer, kleine roodoogjuffer, noordse winterjuffer, paardenbijter, smaragdli-bel, tengere pantserjuffer, variabele waterjuffer, vuurlibel

Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra soorten uit Bijlage 3 gerekend worden, indien deze voorkomen in het beheertype.

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minimaal 10 kwalificerende soorten planten, 7 soorten vissen en 3 soorten libellen verspreid¹
  • “Midden”: indien minimaal 7 kwalificerende soorten planten, 5 soorten vissen en 2 soorten libellen voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
  • “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.

¹ Verspreid voorkomen wil zeggen dat het merendeel van de soorten benodigd om te kwalificeren (ondergrens klasse matig of goed) voorkomt op meer dan 20% van de oppervlakte van het beheertype.

Milieu- en watercondities

N04.02 Zoete plas – Hydrologie

Variabele Hoog Midden Laag
Kwel/wegzijging Geen kunstmatige invloed op kwel en infiltratie in het beheergebied Matige kunstmatige invloed op kwel en infiltratie in het beheergebied (bijv. polder) Grote kunstmatige invloed op kwel en infiltratie in het beheergebied (bijv. diepe polder of wegzijging naar nabij gelegen diep water)
Aanvoer Aanvoer wordt niet gereguleerd door stuwen, sluizen en/of gemalen, volgt natuurlijk te verwachtenvariatie Beperkt gereguleerd maar volgt hoofdzakelijk een natuurlijk te verwachten variatie (neerslag pieken) Volledig gereguleerd
Afvoer Afvoer wordt niet gereguleerd door stuwen, sluizen en/of gemalen, volgt natuurlijk te verwachten variatie Beperkt gereguleerd maar volgt hoofdzakelijk een natuurlijk te verwachten variatie (neerslag pieken) Volledig gereguleerd
Waterstand Waterstanden worden niet gereguleerd en volgen de natuurlijk te verwachten variatie Waterstand wordt gereguleerd maar is onder invloed van piekafvoeren of lage waterstanden. Gereguleerde dynamiek, bijv. flexibel peilbeheer in poldersysteem Waterstand is volledig gereguleerd, geautomatiseerde bemaling, gereguleerde inlaten, omgekeerd peilbeheer t.b.v. landbouw

Chemie en doorzicht

N04.02 Zoete plas – Chemie en doorzicht

Variabele Hoog Midden Laag
pH 6,0-8,5 5.5-6/8,5-9.5 <5.5 of >9.5
Totaal P (mg P/l) ≤0,09 0,09-0,18 ≥0,18
Totaal N (mg N/l) ≤1,3 1,3-1,9 ≥1,9
Chloride (mg Cl/l) ≤200 200-250 ≥250
Sulfaat (mg SO­4/l) laagveen ≤10 10-20 ≥20
Alkaliniteit (meq/l) ≤1 1-2 ≥2
Doorzicht (m) ≤0,6 0,6-0,9 ≥0,9
Kritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar) ≤30
Kritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar) duinplas ≤14

Kwaliteitsbepaling

Hydrologie

“Hoog”: indien minstens 3 variabelen in de categorie “Hoog” vallen.
“Midden”: indien niet voldaan wordt aan de criteria voor de klassen “Hoog” of “Laag”.
“Laag”: indien minstens 3 variabelen in de categorie “Laag” vallen.

Chemie en doorzicht

“Hoog”: indien minstens 7 variabelen in de categorie “Hoog” vallen.
“Midden”: indien niet voldaan wordt aan de criteria voor de klassen “Hoog” of “Laag”.
“Laag”: indien minstens 6 variabelen in de categorie “Laag” vallen.

Totaal score van de aspekten hydrologie en chemie:

“Hoog”: indien beide categorieën als deelaspecten als “Hoog” worden beoordeeld.
“Midden”: indien de totaal beoordeling niet voldoet aan de klassen “Hoog” of “Laag”.
“Laag”: indien beide categorieën als “Laag” worden beoordeeld, of 1 als “Laag” en 1 “Midden”.

Ruimtelijke condities

N04.02 Zoete plas – Ruimtelijke condities

Kenmerk Hoog Midden Laag
Aantal elementen binnen natuurgebied Complex van wateren Meer verspreid liggende wateren van het type aanwezig <5 wateren van het type aanwezig
Gemiddelde afstand tussen elementen binnen natuurgebied <400m 400-800m >800m
Isolatie Zowel geïsoleerde als verbonden elementen aanwezig Alleen geïsoleerde of alleen verbonden elementen aanwezig
Afstand tot dichtstbijzijnde natuurgebied met dit beheertype <20km 20-50km >50km
Inrichting gebied tussen wateren Natuur: Variatie van bos, struweel en grasland Natuur: Alleen bos, struweel of grasland Geen natuur grenzend aan de plas

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minstens 4 variabelen in de klasse “Hoog” vallen.
  • “Midden”: indien niet wordt voldaan aan de criteria voor de klassen “Hoog” of “Laag”.
  • “Laag”: indien minstens 3 variabelen in de klasse “Laag” vallen.

Monitoring

N04.02 Zoete plas – Monitoring

Parameter Methode Frequentie
Structuurelementen Bepaling bedekking 6 jaar
Planten inventarisatie kwalificerende soorten 6 jaar
Vissen inventarisatie kwalificerende soorten 6 jaar
Libellen inventarisatie kwalificerende adulten

Inventarisatie kwalificerende larven

3 jaar

6 jaar

Hydrologie GIS-analyse en veldwaarneming 6 jaar
Chemie Watermonster analyse 6 jaar
Vegetatie Vegetatiekartering 12 jaar
Stikstofdepositie opvragen stikstofdepositie 6 jaar
Ruimtelijke condities GIS-analyse en veldwaarneming 6 jaar