Veenmoerassen komen voor op de overgang van water naar land. Ze zijn gelegen in historisch laag- en eventueel hoogveengebieden. Kenmerken voor deze moerassen is dat ze in de huidige situatie zeer nat zijn, maar een geringe waterdynamiek kennen.
Algemene beschrijving
Soms is er zelfs sprake van een omgekeerd peil. Hierdoor neemt de snelheid van verbossing en verzuring toe. Om het moeras in stand te houden is er daarom intensief beheer nodig.
Typische moerasplanten zijn hoge grassen als riet en rietgras, grote zeggen, biezen en galigaan. Veenmoeras is van groot belang voor vogels, libellen, vissen, amfibieën en enkele zoogdieren als otter, noordse woelmuis en waterspitsmuis. Goed ontwikkelde moerassen behoren tot de soortenrijkste levensgemeenschappen in Nederland, en zijn daarom van groot belang voor de Nederlandse natuur.
Veenmoeras omvat open begroeiingen van riet, lisdodde en biezen in water; rietlanden en rietruigten. Hierin weerspiegelt zich de overgang van water naar land. Aan de waterkant vormen losgeslagen planten drijftillen met waterscheerling, zeggen, galigaan en slangenwortel. Het rietland kan vrij open zijn met poeltjes waarin waterplanten groeien, kruidenrijk met diverse orchideeën en blauwe knoop of mosrijk met blad- en levermossen of al ouder met hoog opgaand riet die geleidelijk overgaan in ruigten met moerasspirea of poelruit. Door de grote stapeling van organisch materiaal in oude rietlanden en ruigten kunnen deze vegetaties (tijdelijk) overgaan in een grasrijke vegetatie. De kruidenrijke of mosrijke fase met vrij open riet kan duiden op een wat lagere voedselrijkdom in combinatie met matig zure omstandigheden. In dit milieu kunnen veenmossen zich vestigen. Een deel van de rietlanden wordt gemaaid, maar niet jaarlijks (overjarig riet).
De Nederlandse moerassen zijn vrijwel volledig ontgonnen of verveend geweest; de grote menselijke invloed is in de laagveenmoerassen te herkennen aan het verveningspatroon. Een groot deel wordt bedreigd door vermesting, verdroging en verbossing.
Voor een goede kwaliteit en duurzame instandhouding is een fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit essentieel. Doordat deze factoren vaak ontbreken er veelal sprake van gebrek aan nieuwvorming en successie waardoor extra beheer nodig is om voldoende oppervlak en kwaliteit te behouden.
Veenmoeras kan een voorstadium vormen voor Veenmosrietland en moerasheide en uiteindelijk overgaan in Hoogveen. Ruigte en bosvorming (afhankelijk van peilregime en aanwezigheid van grote herbivoren en beheer) kunnen na verloop van tijd de overhand nemen.
Voorbeeldgebieden
Onderdelen van Wieden, onderdelen van Weerribben, Rottige Meenthe, Naardermeer, Oostelijke vechtplassen, Botshol en delen van de Nieuwkoopse Plassen.
Afbakening
Het beheertype Veenmoeras omvat verlandingsvegetaties zoals riet- en biezenvegetaties, natte ruigte en grote zeggenvegetaties.
Veenmoeras kan tot 20% uit open water bestaan en tot 10% uit struweel. De zomersituatie geldt hier als referentiepunt.
De gemiddelde grondwaterstand in het najaar zakt maximaal tot 40 cm. onder het maaiveld, behoudens eventuele periodieke droogteperioden.
Droge rietruigten vallen niet onder dit beheertype maar onder het beheertype Ruigteveld.
In de nattere delen varieert de grondwaterstand tussen 0 en -20 cm.
Gebieden waar de waterstanddymaniek groot is (meer dan 20 cm verschil tussen zomer en winter) en/of waar regelmatig (gemid. minimaal 1 keer jaar) overstroming met oppervlaktewater plaatsvindt, vallen onder het type N05.04 Dynamisch Moeras.
Gebieden die onderdeel uitmaken van het natuurtype Grootschalige dynamische natuur: N01.03 Rivier- en Moeraslandschap, vallen niet onder het type Veenmoeras.
Standaardkostprijs
De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
Subsidietarief
Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N05.03 Veenmoeras.
De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.
Beheeradvies
Het beheeradvies volgt nog.
Monitoring en natuurkwaliteit
Structuur
Een gevarieerd en structuurrijk moeras vormt een geschikte biotoop voor diverse faunagroepen zoals libellen, vissen, amfibieën en zoogdieren. Minstens dertig procent van de oppervlakte van het beheertype wordt ingenomen door riet, hoge zeggen en/of hoge biezen. Dit structuurelement is van groot belang als broedgebied voor moeras- en rietlandvogels zoals grote karekiet, roerdomp, purperreiger, snor en rietzanger. Het type kan tot maximaal 20% (open) water omvatten. Het voorkomen van soortenrijke drijftillen is het meest indicatief voor de goede kwaliteit van het beheertype, wordt hier echter niet als structuurelement onderscheiden, omdat dit lastig te monitoren (en te omgrenzen) is.
De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden:
N05.03 Veenmoeras – Structuur
Structuurelement
Minimum %
Maximum %
Water
5
20
Krabbenscheervelden
5
–
Waterriet (riet met voeten in het water)
5
–
Riet, hoge zeggen en/of hoge biezen
30
60
Struweel en bosjes, incl. solitaire bomen
5
10
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
“Hoog”: indien 4 of meer kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
“Midden”: indien 2-3 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
“Laag”: indien 0-1 kwalificerend structuurelement aanwezig is.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
“Hoog”: indien minimaal 10 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan minimaal 6 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en minimaal 2 soortgroepen vertegenwoordigd zijn.
“Midden”: indien 7-9 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
“Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
Standplaatsfactoren
Moerassen ontwikkelen zich in voedselrijke wateren of op de (natte) overgangen tussen land en water en waar (zoet) water blijft staan, bijvoorbeeld in verlandende plassen en meren, langs beken en soms in kwelgebieden. Ze worden gekenmerkt door de aanwezigheid van veel open water en grondwaterstanden die tenminste in de winter en voorjaar dicht aan of boven maaiveld staan. De diepte tot waarop grondwaterstanden wegzakken varieert per type gebied, met een beperkte dynamiek in laagveenmoerassen. In veengebieden (laagveengebieden en beekdalen) mag de laagste grondwaterstand niet wegzakken tot meer dan 40 cm onder maaiveld omdat anders door veenafbraak, vochttekorten en vorming van regenwaterlenzen soortenarme vegetaties ontstaan en een versnelde ontwikkeling naar bos in gang gezet wordt.
De pH bevindt zich tussen zwak zuur tot zwak basisch. De typische begroeiingen, vegetaties met biezen, riet of grote zeggenvegetaties, komen onder voedselrijke omstandigheden voor. In mesotrofe tot matig eutrofe omstandigheden kunnen overgangen naar trilvenen en veenmosrietlanden voorkomen. Overgangen naar ruigten en struwelen zijn juist voedselrijker.
Figuur 1 Ranges waarbij voor moeras kenmerkende vegetaties kunnen voorkomen: gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG).
Kwaliteitsbepaling
“Hoog”: indien minstens 50% van de oppervlakte zich voor GVG binnen het bereik voor Hoog ontwikkeld bevindt.
“Midden”: indien niet voldaan wordt aan “Hoog” en minstens 50% van de oppervlakte voor GVG zich minimaal binnen het bereik voor “Midden” ontwikkeld bevindt.
“Laag”: indien aan bovenstaande criteria niet wordt voldaan.
Ruimtelijke condities
N05.03 Veenmoeras – Ruimtelijke condities
Oppervlakte / Ruimtelijke samenhang
> 50 ha
50 – 30 ha
30 – 10 ha
< 10 ha
Verbonden met (afstand max. 30 meter) ondersteunende beheertypen*
Hoog
Hoog
Hoog
Midden
In de nabijheid (binnen 1 km) van ondersteunende beheertypen*