N14.03 Haagbeuken- en essenbos

Haagbeuken- en essenbos wordt gedomineerd door diverse boomsoorten zoals haagbeuk, gewone es, esdoorn en gladde iep.

Algemene beschrijving

Het betreft rijke bossen op klei- of leemgrond en/of op bodems waar aanrijking plaatsvindt met basen door periodiek hoge grondwaterstanden buiten de invloed van beek of rivier. Vegetatiekundig behoren de bossen tot het Haagbeukenverbond, Iepenrijke Eiken-Essenverbond en Verbond van Els en Es. De bijbehorende struwelen maken ook onderdeel uit van dit type. Het bostype is vaak rijk in structuur en kent een opvallende voorjaarsflora. Haagbeuken- en essenbos komt op verschillende bodemtypen voor met een basisch en vochtig tot vrij nat karakter.

Het meeste bos wat tot het beheertype behoort is aangeplant. Ook aangeplante wilgen- en populierenbossen in polders behoren hiertoe. De cultuurlijke oorsprong verraadt zich bijvoorbeeld door sporen van voormalig hakhoutbeheer of aanplant in rijen. Haagbeuken- en essenbos omvat bijvoorbeeld de aangeplante bossen op kleibodems zoals in Flevoland, eiken-haagbeukenbossen op lemige zandgrond in (voornamelijk) het oosten van Nederland en de hellingbossen op lemige/kleiige kalkhellingen in Zuid-Limburg.

Een rijke voorjaarsflora is kenmerkend in de eiken-haagbeukenbossen en hellingbossen met soorten als daslook, speenkruid en grote muur. Open plekken worden vaak gedomineerd door ruigtekruiden. In struwelen zijn vlier en doornstruiken aanwezig, bij begrazing ontwikkelen zich ook grazige vegetaties.

Het beheertype is bij veel variatie in structuur rijk aan fauna en flora. De bossen in het Heuvellandschap zijn o.a. van belang voor specifieke amfibieën en orchideeën.  De jonge polderbossen kennen vaak al wel een hoge rijkdom aan makkelijk koloniserende sporenplanten en vogels, maar zijn relatief arm aan vaatplanten en fauna die karakteristiek zijn voor oudere bosgroeiplaatsen en wel in de Beekdalen en het Heuvellandschap voorkomen.

Voorbeeldgebieden

Harderbos, Kloosterbos, Wildenborch, Smoddebos en het Savelsbos.

Afbakening

  • Haagbeuken- en essenbos omvat bos- en struweel op basenrijke klei- en leemgronden en/of gronden waar periodiek aanrijking plaatsvindt door periodiek hoge grondwaterstanden buiten de invloed van overstroming van beek en rivier.
  • Maximaal 20% van de oppervlakte wordt gedomineerd door niet inheemse bomen.
  • Op 80% van de oppervlakte wordt geen hout geoogst of is de houtoogst minder dan 20% van de bijgroei. Op de overige oppervlakte kan meer geoogst worden in het kader van omvorming naar een natuurlijker bos.

Standaardkostprijs

De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.

Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.

Subsidie

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

Subsidietarief

Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos.

De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.

Beheeradvies

Download de pdf voor een toelichting op de beheermaatregelen, herstelmaatregelen en overige aandachtspunten.

Dit beheeradvies beschrijft wat in het algemeen aan beheermaatregelen nodig is om het beheertype ‘Moeras’ in stand te houden. Lokaal bezien kan, door specifieke lokale omstandigheden, een aangepast beheer noodzakelijk zijn. Het instandhoudingsbeheer is bedoeld voor de situatie dat het beheertype in een ‘gunstige staat’ verkeert. Dat wil zeggen dat de samenstelling van de vegetatie (kenmerkende vegetatietypen, kwalificerende soorten), de aanwezigheid van structuurelementen, het voorkomen van kwalificerende soorten fauna en de abiotische omstandigheden voldoen aan de omschrijving ‘goed’ in de Kwaliteitsmaatlat voor dit beheertype.

Hoewel het beheertype Haagbeuken- en essenbos meerdere bostypen omvat, zijn voor het beheer geen subtypen onderscheiden. In deze bossen is voor de natuurfunctie in de ideale situatie beheer in principe weinig of niet nodig. Op 80% van de oppervlakte wordt geen hout geoogst of is de houtoogst minder dan 20% van de bijgroei. Op de overige oppervlakte kan meer geoogst worden in het kader van omvorming naar een natuurlijker bos. Wanneer meer hout geoogst wordt, is sprake van het natuurtype N16.02 Vochtig bos met productie.

In de ideale situatie houden verval en verjonging van het boombestand elkaar in evenwicht en zorgen factoren als storm en ouderdom voor open plekken en variatie. Deze natuurlijke variatie vergt echter veel ruimte en tijd en in veel bossen is wel geregeld ingrijpen noodzakelijk om de gewenste structuur te ontwikkelen en te behouden. Dit beheer bestaat uit het selectief kappen van bomen hetzij door te dunnen (uitkappen) of het kappen van vlakken (groepenkap). Het beheer van de bosrand (‘mantel’) met struweel bestaat uit het voorkomen van opgroeiende bomen en gefaseerd afzetten van het struweel. De zoom van een ruige gras-/kruidenvegetatie wordt extensief gemaaid of begraasd.

Doelen van het beheer

  • Handhaven van een gevarieerde natuurlijke bosstructuur in de kern met een goed ontwikkelde kruidlaag met voorjaarsflora, een struiklaag en boomlaag. Een goede bosstructuur wordt bepaald door de oppervlakte van gemengd bos, inheemse soorten, de tweede boomlaag/struiklaag, open plekken en struweel en de aanwezigheid van dikke levende en dode bomen (de normen van deze kenmerken zijn op het tabblad ‘Monitoring en natuurkwaliteit’ gegeven).
  • Een snelle strooiselomzetting door basenverzadiging en rijk bodemleven.
  • Een voldoende aandeel zwaar dood hout, zowel staand als liggend. Dit betekent minimaal 3 zware dode bomen per hectare, zowel staand als liggend. Het streven is meer dan 9 dode bomen/ha.
  • Handhaven van een mantelbegroeiing van kleinere bomen en struweel aan de bosrand of in open plekken.
  • Handhaven van een structuurrijke zoomvegetatie van kruiden en grassen langs de mantels.

Mogelijke knelpunten

  • Te hoge kroonsluiting van de hoogste boomlaag waardoor de lagere boomlaag, struiklaag en kruidlaag beperkt ontwikkeld zijn.
  • Aanwezigheid van ongewenste houtige soorten. Dit kan gaan om exoten als Amerikaanse eik en naaldbomen/taxus, maar ook om inheemse soorten die eigenlijk in andere bostypen dan het haagbeuken- en essenbos thuishoren of onnatuurlijk abundant aanwezig zijn.
  • Eenvormige bosstructuur in soortensamenstelling en leeftijd (stakenbos).
  • Overgroeiing van struweel in de mantel door bomen.
  • Struweelontwikkeling langs en in bosranden gedomineerd door vlier en/of braam; soorten die positief reageren op vermestende invloed van buitenaf.
  • Overwoekering van de bodem door klimop. Dit speelt met name in Limburgse hellingbossen.
  • Ruige ondergroei in het bos (brandnetel, kleefkruid ed.). Dit doet zich vooral voor in populieren- en essenbossen op klei.
  • Verhouting en/of vervilting (ontstaan van een dichte laag oud gras) van de zoomvegetatie langs de bosrand of in open plekken.
  • Ophoping van slecht verterend strooisel (met name eik; veelal slechts een lokaal probleem binnen dit type).
Maatregel en periodeDoelKnelpunt
niets doenA tm D(6)
selectief ringen of kappen (uitkap en plenterkap) van individuele bomen in bos
incidenteel
A, B, C 2,3,9
groepsgewijs kappen (groepen- of femelkap) van bomen in het bos, eens per 5-10 jaar
en herplanten met gewenste soorten
A, B, C 1,2,3,9
Kappen of ringen van bomen in struweelmantel langs bosrand, incidenteelD4
maaien van de zoomvegetatie langs bosrand en in open plekken met afvoer maaisel,
gefaseerd eenmaal per 2-3 jaar, eind september
E8
begrazing, extensief en alleen bij grotere bospercelen en in grotere
begrazingseenheden of kleinschalig en gecontroleerd (terughoudendheid geboden)
D, E, (A)6,7,8,(9)

Beheermaatregelen kunnen een nadelige invloed hebben op beschermde soorten (op basis van de Flora- en faunawet c.q. Natuurbeschermingswet). Onderstaande tabel helpt bij het bepalen van de timing van het beheer:
de kleuren (afkomstig uit de Gedragscode Natuurbeheer (begrazen en maaien) en Bosbeheer (kappen van bomen)) geven in grote lijnen aan of in een bepaalde periode gewerkt kan worden, eventueel onder voorwaarden. Dat hangt af van de mogelijke aanwezigheid van kwetsbare beschermde plant- en diersoorten en de kans dat deze verstoord worden.
Met symbolen is aangegeven wanneer de verschillende maatregelen het beste kunnen worden uitgevoerd en handelt u niet in strijd met de wet. Het is ook niet zo dat al deze maatregelen elk jaar moeten worden uitgevoerd. Met name wanneer een bos niet in de gewenste toestand verkeert, is beheer aan de orde. Bij de specifieke maatregelen wordt dit toegelicht.

Transscript afbeelding tabel

Maatregel:
Kappen bomen: Bij voorkeur in januari, februari, oktober, november en december. De eerste helft van maart, september, en de eerste helf van oktober zijn een altijd toepasbare periode. Augustus is een kwetsbare periode: ja, mits met voorzorgmaatregelen. Ontheffingsperiode: nee, tenzij (met ontheffing FF-wet of tenzij uit inventarisatei is gebleken dat streng bescherme soorten niet aanwezig zijn: 2e helft maart t/m juli
Begrazen: in augustus, september en oktober. Altijd toepasbare periode: jan, feb, okt, nov, dec. Kwetsbare periode (ja, mits voorzorgsmaatregelen): maart, april, mei, juni, juli, augustus en september.
Maaien en afvoeren: bij voorkeur in de laatste 2 weken september, eerste 2 weken oktober zijn ook goed geschikt. Altijd toepasbare periode: jan, feb, okt, nov, dec. Kwetsbare periode: 1e helft maart, 2e helft augustus, september. Ontheffingsperiode: nee, tenzij (met ontheffing FF-wet of tenzij uit inventarisatei is gebleken dat streng bescherme soorten niet aanwezig zijn: 2e helft maart t/m 1e helft augustus.

Ringen of kappen van individuele bomen

In het bos kan in de structuur en de soortensamenstelling van de boom- en struiklaag worden gestuurd door selectief kappen van met name bomen (uitkap/plenterkap). Gewenste soorten en/of exemplaren kunnen worden bevorderd door deze vrij te stellen. Ongewenste soorten en/of exemplaren worden geringd of gekapt.
Het grootschaliger ingrijpen in de structuur en soortenverhouding en het op grotere schaal verwijderen van exoten (zoals Amerikaanse eik en douglasspar) of anderszins ongewenste soorten (overmaat aan beuk of eik) valt onder omvorming.

Kappen van boomgroepen

In het bos kan in de structuur en de soortensamenstelling van de boom- en struiklaag ook worden gestuurd door groepenkap en vervolgens de open plek met gewenste soorten te beplanten.
Het grootschaliger ingrijpen in de structuur en soortenverhouding en het op grotere schaal verwijderen van ongewenste soorten valt onder omvorming.

Begrazen

Begrazing is het gebruiken van grazers als koeien, paarden, schapen of geiten. Het begrazen van bos kreeg in de jaren ’90 van de vorige eeuw veel aandacht en is toen in veel bosgebieden ingevoerd. Inmiddels zijn ook de keerzijden van bosbegrazing duidelijk geworden en is begrazing geen standaard beheervorm. Een keuze voor begrazing moet daarom gedegen en locatie specifiek worden afgewogen. Begrazing van bos kan in specifieke gevallen een positief effect hebben maar is het belangrijk de effecten goed te volgen en zo nodig de begrazing bij te sturen.

Wanneer voor begrazing wordt gekozen, is het belangrijk dat een lage veedichtheid wordt gehanteerd. Het maximum is 1 GVE/3 ha, maar lagere dichtheden verdienen de voorkeur, bijvoorbeeld 1 GVE/10 ha. In verband met de vereiste kuddevorming is voor grazige gebieden afhankelijk van de voedselrijkdom, 10-40 ha het minimum voor de kleinste kuddevorm (Anoniem, 2004). Omdat in bossen de hoeveelheid voedsel voor grazers kleiner is dan in graslanden dient een te begrazen bosgebied wezenlijk groter te zijn. In kleinere terreinen wordt soms begrazing aanvullend op het normale beheer ingezet met een specifiek doel zoals het tegengaan van verruiging. Met deze tweede aanpak wordt steeds meer geëxperimenteerd, maar ook deze vorm moet niet beschouwd worden als reguliere beheermaatregel van bos.
In de praktijk blijkt dat bij te kleine oppervlakten begrazing vaak leidt tot ongewenste effecten als het (plaatselijk) verdwijnen van de mantel en struiklaag en het vertrappen van vochtige tot natte terreindelen.

Maaien van zomen langs bosranden en in open plekken

Bij maaien van grazige vegetaties en ruigten gaat het om het afmaaien van het bovengrondse deel van de vegetatie, waarbij het maaisel altijd goed wordt afgevoerd.
Maaien wordt bij graslanden vaak gebruikt als maatregel om het systeem te verschralen en daarmee de effecten van vermesting tegen te gaan. Bij zoomvegetaties speelt dat minder, maar is maaien en afvoeren wel nodig om verruiging door enkele soorten (brandnetel), verhouting door opslag en vervilting door oud gras te voorkomen.

Herstelbeheer

In veel gevallen zijn door bijvoorbeeld ingrepen in de waterhuishouding de abiotische omstandigheden ten ongunste veranderd en is het zaak om te proberen de randvoorwaarden weer te herstellen. De verschillende bostypen binnen het natuurtype Haagbeuk-essenbossen zijn in hun voorkomen gebonden aan specifieke abiotische hydrologisch gestuurde situaties. In het rivierengebied is bijvoorbeeld kwel bij hoge waterstanden belangrijk voor het op peil houden van de basenverzadiging. Langs beekdalen kan aanvoer van kwel essentieel zijn. Een speciaal type haagbeukenbos komt voor op zandgronden op oude kleilagen die in de winter zeer nat zijn, maar ’s zomers sterk uitdrogen. (verdroging door insnijding van waterlopen), ongunstig zijn veranderd, is het zaak om te proberen de randvoorwaarden weer te herstellen.

Ook is in veel bossen de soortensamenstelling ver van het doel verwijderd. In dat geval kan middels een omvormingsbeheer de soortensamenstelling worden gewijzigd. Daarbij worden on- of minder gewenste soorten (relatief grootschalig) gekapt en gewenste soorten bevoordeeld of zelfs aangeplant. Ongewenste soorten zijn met name exoten die niet thuishoren in bossen met alleen een natuurfunctie. Douglas staat nogal eens op percelen die potentie hebben als vochtig loofbos. Ook de canadapopulier kan als exoot worden beschouwd. Bij omvormen van ‘populierenakkers’ is het echter wel zaak om de kwaliteiten die de populieren hebben meegebracht zoals bosstructuur en –klimaat, dikke bomen (levend en dood) en kalkhoudend bladstrooisel, goed mee te wegen in de te volgen aanpak en niet ‘met het badwater’ weg te gooien. Populierenbossen vertonen meestal ook een spontane ontwikkeling naar een meer natuurlijke samenstelling met inheemse soorten. Soms is het verstandiger hierin mee te bewegen. Ook cultuurhistorie kan hierbij een rol spelen.

Het Haagbeuken-essenbos is in het verleden als middenbos gebruikt en dit bostype kan hoge natuurwaarden herbergen (zoals in de Limburgse hellingbossen onder meer diverse soorten orchideeën) die afhankelijk zijn van het periodiek afzetten van de ondergroei. Dit beheer is intensief en daarmee kostbaar en kan niet op ruime schaal worden toegepast. Wanneer in Haagbeuken-essenbos echter (nog) kenmerkende middenbossoorten aanwezig zijn, is een omvorming naar het beheertype Vochtig hakhout en middenbos (N17.01) zeker het overwegen waard.

Monitoring en natuurkwaliteit

Structuur

Bij een goede ontwikkeling is dit beheertype rijk zeer gevarieerd in structuur. Het kent een soortenrijke kruidlaag met een uitgesproken voorjaarsaspect, een goed bezette struiklaag en vaak meerdere boomlagen. De bosranden kunnen bezet zijn door doornstruwelen; deze worden ook tot het beheertype gerekend. Open plekken worden vaak bezet door ruigtekruiden; ook deze vallen dan binnen het beheertype. Bij een voldoende ouderdom (en daaraan gekoppeld: structuurrijkdom) zijn de bossen rijk aan flora en fauna, waarbij specifiek het belang voor amfibieën en orchideeën genoemd moet worden.

De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden¹:

N14.03 Haagbeuken- en essenbos – Structuur

StructuurkenmerkenHoeveelheid
Gemengd> 40% oppervlakte
Gemengd> 60% oppervlakte
Europees> 60% oppervlakte
Europees> 80% oppervlakte
Struweel en open plekken> 5% oppervlakte
Struweel en open plekken> 10% oppervlakte
Gelaagde boomfase> 20% oppervlakte
Gelaagde boomfase> 40% oppervlakte
Dikke dode bomen> 3 per ha
Dikke dode bomen> 6 per ha
Dikke dode bomen> 9 per ha
Dikke levende bomen> 20% oppervlakte
Dikke levende bomen> 40% oppervlakte

¹Structuurelementen in bossen worden niet gekarteerd in geïsoleerde bospercelen < 5 ha.

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minimaal 8 kwalificerende structuurkenmerken aanwezig zijn.
  • “Midden”: indien 5 kwalificerende structuurkenmerken aanwezig zijn.
  • “Laag”: indien niet aan de criteria voor de klasse “Hoog” of “Midden” is voldaan.

Flora en fauna

Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende soorten uit de volgende soortgroepen:

N14.03 Haagbeuken- en essenbos – Flora en fauna

SoortgroepSoorten
Planten:aardbeiganzerik, amandelwolfsmelk, berghertshooi, blaasvaren, bleek bosvogeltje, bleeksporig bosviooltje, bleke zegge, borstelkrans, bosbingelkruid, bosboterbloem, bosdravik, bosereprijs, bosgeelster, boslathyrus, bosmuur, bosroos, boszegge, bottelroos, bruinrode wespenorchis, christoffelkruid, daslook, dichte bermzegge, donderkruid, donkersporig bosviooltje, eenbes, eenbloemig parelgras, fraai hertshooi, geelgroene wespenorchis, gele anemoon, gele kornoelje, gele monnikskap, gevlekt hertshooi, gewone bermzegge, groene bermzegge, grote keverorchis, gulden boterbloem, heelkruid, klein heksenkruid, herfsttijloos, hokjespeul, kleine kaardebol, knollathyrus, knolribzaad, kraagroos, kruidvlier, kruisbes, kruisbladwalstro, lansvaren, lievevrouwebedstro, mannetjesorchis, muskuskruid, rood peperboompje, ruig hertshooi, ruig klokje, ruwe dravik, schedegeelster, slanke sleutelbloem, stengelloze sleutelbloem, stijve naaldvaren, stijve steenraket, tongvaren, torenkruid, tweestijlige meidoorn, viltroos, vingerzegge, vliegenorchis, vogelnestje, wegedoorn, welriekende agrimonie, wild kattekruid, winterlinde, wit bosvogeltje, witte engbloem, witte rapunzel, zwartblauwe rapunzel
Broedvogels:appelvink, boomklever, boomleeuwerik, fluiter, groene specht, kleine bonte specht, middelste bonte specht, nachtegaal, wielewaal, zwarte specht

Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minimaal 9 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan ten minste 5 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en beide soortgroepen vertegenwoordigd zijn.
  • “Midden”: indien 5-8 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
  • “Laag”: indien niet aan de criteria voor de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.

Milieu- en watercondities

De beoordeling van abiotische condities wordt gedaan op basis van de interne water- en milieuconditie (standplaatsfactoren). Wanneer externe beïnvloeding beter, respectievelijk slechter scoort, wordt het eindoordeel 1 punt/klasse naar boven of beneden bijgesteld.

a) Standplaatsfactoren

Haagbeuken- en essenbos komt voor op vochtige, basenrijke bodems. Waar het type grenst aan bronbossen (N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos) kan de grondwaterstand tot dicht onder maaiveld staan. Meestal staat de grondwaterstand echter dieper of is er hooguit sprake van tijdelijke schijngrondwaterspiegels als gevolg van een slecht doorlatende leem- of kleigrond. De grondwaterstand is dus heel variabel.

Op de zandgronden wordt de zuurgraad bepaald door hoge grondwaterstanden. Zijn de waterstanden te laag dan verzuren de bossen. De bovengrond kan licht verzuurd zijn, maar de ondergrond (vanaf ca 2 dm) is altijd basenrijk en minimaal matig zuur (pH 4,5-5,5) en in de rijkst ontwikkeld vormen zwak zuur tot basisch (pH > 5,5).

N14.03 Haagbeuken en Essenbos pH. Abiotische randvoorwaarde voor Haagbeuken en Essenbos: zuurgraad. 3 tot 4: rood 4 tot 4,5: verloopt van oranje naar geel 4,5 tot 9: groen

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minstens 50% van het oppervlak zich voor pH binnen het bereik voor “Hoog” ontwikkeld bevindt.
  • “Midden”: indien niet voldaan wordt aan “Hoog” en de pH op minstens 50% van het oppervlak zich minimaal binnen het bereik voor “Midden” ontwikkeld bevindt.
  • “Laag”: indien aan bovenstaande criteria niet wordt voldaan.

b) Externe beïnvloeding

N14.03 Haagbeuken- en essenbos – Stikstofdepositie *

HoogMiddenLaag
Stikstofdepositie*< 20 kg N ha-1 y-1

<1420 mol N ha-1 y-1
20 – 28 kg N ha-1 y-1

1420-1990 mol N ha-1 y-1
> 28 kg N ha-1 y-1

> 1990 mol N ha-1 y-1

* Waarde voor Eiken-haagbeukenbossen (20 kg), Ruigten en zomen, droge bosranden (26,2 kg) en vochtige essen-iepenbossen (28 kg) (Van Dobben &Van Hinsbergen, 2008).

Ruimtelijke condities

N14.03 Haagbeuken- en essenbos – Ruimtelijke condities

Oppervlakte beheertype/Ruimtelijke samenhang>150 ha50 – 150 ha5-50 ha< 5 ha
Verbonden met (afstand max. 30 meter) ondersteunende beheertypen*HoogHoogHoogMidden
In nabijheid (binnen 1 km) van ondersteunende bosbeheertypenHoogHoogMiddenLaag
GeïsoleerdHoogMiddenLaagLaag

* Dit betreffen de bostypen N14.01 t/m N15.02

Monitoring

N14.03 Haagbeuken- en essenbos – Monitoring

ParameterMethodeFrequentie
StructuurelementenBosstructuurkatering12 jaar
PlantenInventarisatie kwalificerende soorten6 jaar
BroedvogelsInventarisatie kwalificerende soorten6 jaar
VegetatieAlleen kartering indien Natura2000-gebied12 jaar
StikstofdepositieOpvragen stikstofdepositie6 jaar
Ruimtelijke conditiesGIS-analyse en veldwaarneming6 jaar
Bepaling abiotiekDiverse methoden6 jaar