Parkbossen zijn alle vormen van bos die vallen binnen een historisch park- of tuinaanleg. Stinzenbossen bestaan veelal uit oude bossen bij landgoederen met een karakteristieke stinzenflora, vaak bolgewassen en kruidachtige overblijvende gewassen, in de ondergroei.
Algemene beschrijving
Sinds het ontstaan van landhuizen en landgoederen in Nederland vanaf de late middeleeuwen is er ook aandacht voor de omgeving van het huis. In de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelen zich tuinstijlen, maar worden ook de omliggende bossen meegenomen in de aanleg. In de landschappelijke parkstijl hebben parkbossen een nadrukkelijke rol. Sommige van deze parkbossen krijgen een rijke struiklaag en veel kruiden, die vooral in het voorjaar bloeien. Deze planten zijn oorspronkelijk aangeplant, maar inmiddels verwilderd en inheems geworden. Ook zijn in dit bostype veel uitheemse bomen te vinden, door landgoedeigenaren aangeplant ter verfraaiing van het bos. De naam van dit type, Stinzenbos, komt van het woord stins, de Friese benaming voor kasteel/landhuis.
Beheer is gericht op het behouden van de bijzondere (uitheemse) bomen en het handhaven van de karakteristieke struiklaag en kruiden. Dit kan betekenen het vrijstellen van bijzondere bomen, het vrijhouden van opslag van delen waar de bijzondere stinzenflora voorkomt en het behouden van de struiklaag. In sommige bossen gaat het om bollen of kruiden van de stinzenflora, maar het kan ook gaan ook om bloeiende struiken zoals azelea en rhododendron.
Landgoederen komen voor in geheel Nederland, maar vooral voor in het zand-, rivieren-, zeeklei- en duingebied. Park- en stinzenbos komt voornamelijk voor op min of meer kalkrijke zand-, zavel- en kleigronden op oeverwallen langs rivieren, op Friese stinzen en in de binnenduinrand.
Dit beheertype hangt steeds samen met een cultuurhistorisch waardevol landgoed. Vaak is de samenhang groot met andere landgoedelementen zoals een huis, tuin, lanen en overige bossen op het landgoed. Stinzenbossen kennen een bijzondere aan actief beheer gekoppelde stinzenplantenflora. Park- en stinzenbossen kennen tegenwoordig vaak een actief beheer gericht op het in stand houden van oude bomen en boomholten en de daaraan gekoppelde aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen.
Afbakening
Het beheertype Park- en stinzenbos bestaat uit opgaand bos, als onderdeel van een (voormalig) landgoed, met meestal een rijke struiklaag en veel kruiden die vooral in het voorjaar bloeien.
In de kruidlaag van Stinzenbossen komen veel planten voor die oorspronkelijk zijn aangeplant en nu zijn verwilderd. Het betreft deels inheemse planten (zoals daslook en wilde narcis), maar met name ook van oorsprong uitheemse planten (veel soorten bol- en knolgewassen, zoals hyacinten, sneeuwklokjes en krokussen maar bijvoorbeeld ook hartbladzonnebloem, Italiaanse aronskelk of azalea). Daarnaast komen ook geïntroduceerde uitheemse boomsoorten voor met een hoge sierwaarde.
Park- en stinzebos kent een actief beheer dat gericht is op het behoud van de bijzondere flora en fauna. De bomen, struiken en kruiden van Park- en Stinse bos staan in een verband dat een bedacht, esthetisch doel dient.
Ornamentele boomgroepen, ook wel clumps genoemd, vallen buiten dit type en behoren in beheertype Historische tuin.
Bomen en struiken die langs lanen geplant zijn, worden niet tot dit beheertype gerekend, maar worden gerekend tot een beheertype uit de Index Landschap.
Stadsparken behoren niet tot dit beheertype.
Standaardkostprijs
De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
Dit beheeradvies beschrijft wat in het algemeen aan beheermaatregelen nodig is om het beheertype ‘Park- en stinzenbos’ in stand te houden. Lokaal bezien kan, door specifieke lokale omstandigheden, een aangepast beheer noodzakelijk zijn. Het beheer is bedoeld voor de situatie dat het beheertype in een ‘gunstige staat’ verkeert. Dat wil zeggen dat de samenstelling van de vegetatie (kenmerkende vegetatietypen, kwalificerende soorten), de aanwezigheid van structuurelementen, het voorkomen van kwalificerende soorten fauna en de abiotische omstandigheden voldoen aan de omschrijving ‘goed’ in de Kwaliteitsmaatlat voor dit beheertype.
In tegenstelling tot de overige bostypen spelen bij het beheertype Park- en stinzenbos de cultuurhistorie en landschappelijke kwaliteiten een even grote rol als de ecologische waarde. In dit beheertype passen uitheemse (boom)soorten, aansluitend bij het oorspronkelijk ontwerp, binnen de doelstelling.
Het meest reguliere beheer van park- en stinzenbos is het selectief kappen van bomen in bos, het snoeien van laanbomen, het maaien/verwijderen van opslag en ruigte op groeiplaatsen van stinzenplanten en het beheer en onderhoud (aanplanten) van de stinzenflora, rhodondendrons en/of azalea’s.
Het beheer is bedoeld voor situaties die min of meer stabiel zijn. De abiotische omstandigheden zijn dan op orde.
Doelen van het beheer
Duurzaam in stand houden van cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol bos, met zijn daarbij behorende variatie aan soorten en structuren
Handhaven en/of ontwikkelen van een rijke voorjaarsflora met veel stinzenplanten; deze behoeven een kalkrijke losse bodem met een goede strooiselomzetting door bodemfauna en voldoende warmte en licht
Handhaven van oude (laan)bomen. Naast een hoge belevingswaarde hebben deze bomen ook waarde voor holenbroeders, vleermuizen, mossen, korstmossen en paddenstoelen
Handhaven van een gevarieerde bosstructuur met naast een goed ontwikkelde boomlaag, bij voorkeur ook een goed ontwikkelde struiklaag en een rijke kruidlaag. In de meer natuurlijke variant heeft minimaal 20% van het bos een struiklaag en/ of lage boomlaag. Het streven is > 40% van het bos met een gelaagde structuur.
De boomlaag is in principe relatief open (maximaal 75% bedekking) om veel zoninstraling mogelijk te maken. Veel stinsenplanten hebben een voorkeur voor warme standplaatsen.
Indien landschappelijk passend ten minste 3 zware dode bomen per hectare, zowel staand als liggend. In natuurlijk bos is het streven meer dan 9 dode bomen/ha.*
* In de Index Natuur & Landschap zijn voor Park- en stinzenbos geen kwaliteitskenmerken voor de structuur gegeven. Om toch richtlijnen te bieden voor beheerders die een ecologisch waardevolle structuur willen nastreven zijn de structuurcriteria voor het natuurtype N14.03 Haagbeuk-essenbos opgenomen (dit beheertype is de natuurlijke equivalent van Park- en stinzenbos).
Mogelijke knelpunten
Ophoping van slecht verterend strooisel (beuk en eik). Dit hindert de kruidlaag en kan op lichtere grondsoorten tot verzuring leiden. Uitbreiding van beuk en rododendron wijzen op verzuring.
Aanwezigheid van houtige exoten bijvoorbeeld sneeuwbes, Canadese kornoelje en Cotoneaster-soorten op plaatsen waar deze niet gewenst zijn. Deze kunnen dichte struwelen vormen die de voorjaarsflora verdringen.
Aanwezigheid van dichte opslag met zaailingen van inheemse bomen (m.n. esdoorn en es) of braamstruweel op plaatsen met voorjaarsflora. Deze vormen dichte struwelen die de voorjaarsflora verdringen.
Verdringing van gewaardeerde bomen door sneller groeiende bomen.
Gelijktijdig oud worden van een te groot deel van het bomenbestand of de laanstructuren waardoor een periode van grootschalig verval en herplant te voorzien is. Hierop kan vooruit gelopen worden door planmatig gefaseerd te verjongen.
Verruiging van de ondergroei in het bos (brandnetel, braam).
Verdichting van de bodem. Dit gaat ten koste van de gewenste standplaatscondities van stinzenplanten.
Beheermaatregelen
Maatregel
Doel
Knelpunt
Selectief kappen van bomen in bos of lanen, om: gewenste bomen vrij te stellen, meer
zonlicht op de bodem te krijgen voor de stinzenflora, meer dood hout te realiseren of
nieuwe aanplant te realiseren.
Ten behoeve van meer staand dood hout kan i.p.v. voor kap ook gekozen worden voor
het ringen van bomen
A, B, C, D, E, F?
1, 4, 5
Verwijderen (bij voorkeur rooien) van ongewenste exotische struiken,ongewenste
opslag van bomen en braamstruweel
A, B
2, 3
Plaatselijk maaien (en afvoeren) van ruigte ten behoeve van stinzenflora en
paddenstoelen (laanbermen)
B
6
Aanbrengen van kalk en/of organisch materiaal (bladstrooisel, bagger en soms mest)
B
1
Losmaken van de bovengrond d.m.v. spitten, harken
B
7
Beheermaatregelen kunnen een nadelige invloed hebben op beschermde soorten (op basis van de Flora- en faunawet c.q. Natuurbeschermingswet). Onderstaande tabel helpt bij het bepalen van de timing van het beheer: de kleuren (afkomstig uit de Gedragscode Natuurbeheer c.q. Bosbeheer) geven in grote lijnen aan of in een bepaalde periode gewerkt kan worden,
eventueel onder voorwaarden. Dat hangt af van de mogelijke aanwezigheid van kwetsbare beschermde plant- en diersoorten en de kans dat deze verstoord worden. Met symbolen is aangegeven wanneer de verschillende maatregelen het beste kunnen worden uitgevoerd en handelt u niet in strijd met de wet. Het is ook niet zo dat al deze maatregelen elk jaar moeten worden uitgevoerd. Zie daarvoor de toelichting bij de maatregelen.
Wanneer maatregelen volgens de Gedragsode Natuurbeheer of Bosbeheer worden uitgevoerd is, ook bij de aanwezigheid van streng beschermde soorten, geen ontheffing vereist voor het beheer. (Voor herstelmaatregelen is dat anders). De bodemverbeterende maatregelen zijn niet in een gedragscode opgenomen, maar worden kleinschalig uitgevoerd in een periode die voor alle soortgroepen niet kwetsbaar is.
Transcript van tabel
Tabel over maatregelen per maand.
Groen: altijd toepasbare periode
Geel: kwetsbare periode (ja, mits met voorzorgsmaatregelen)
Rood: Ontheffingsperiode (nee, tenzij met ontheffing FF-wet of tenzij uit inventarisatie is gebleken dat streng beschermde soorten niet aanwezig zijn)
Kappen bomen en verwijderen exoten/opslag: Bij voorkeur in januari of december. Goed geschikt in 1e helft februari, oktober en november. Groen: 2e helft februari, 1e helft maart, september. Geel: augustus. Rood: 2e helft maart t/m juli.
Maaien en afvoeren: voorkeur: 2e helft juni en 1e helft juli. 2e maaibeurt bij sterke hergroei van ruigte: 2e helft september en 1e helft oktober. Groen: januari en 1e helft februari en oktober t/m december. Geel: Eerste helft maart, 2e helft augustus en september
Aanbrengen kalk/organisch materiaal: goed geschikt: oktober t/m januari
Losmaken bovengrond (spitten, harken): 2e helft juli t/m september
Verwijderen van opslag
Het verwijderen van te dichte opslag van jonge zaailingen van inheemse soorten, overmatig braamstruweel en van ongewenste exotische struiken. Dit laatste betreft exotische soorten als sneeuwbes, canadese kornoelje en cotoneaster-soorten. Amerikaanse vogelkers kan hier ook onder vallen. Ook rhododendrons, op zich heel karakteristiek in dit bostype, kunnen te ver gaan woekeren, waardoor (deels) verwijderen wenselijk is.
Kappen of ringen van bomen
In het bos kan in de structuur en de soortensamenstelling van de boom- en struiklaag worden gestuurd door selectief kappen van met name bomen. Gewenste soorten kunnen worden bevorderd door deze vrij te stellen en ongewenste soorten kunnen worden gekapt. Als te voorzien is dat gelijktijdig een groot deel van het bomenbestand zal verouderen en vervallen, kan ook voor geleidelijk verjongen gekozen worden, om het totaal beeld van het (park)bos of de lanen te behouden. Dit speelt vooral in echt parkbos. Hierbij zal dan na kap gerichte herplant plaatsvinden.
Maaien van ruigte
Bij maaien van ruigten gaat het om het afmaaien van het bovengrondse deel van de vegetatie, waarbij het maaisel altijd goed wordt afgevoerd. Bij het maaien van ruigtevegetaties in dit van nature voedselrijke bos is verschraling minder relevant, maar wordt met het één en eventueel tweemaal maaien de ruigte ontwikkeling van bijvoorbeeld brandnetel onderdrukt. Afvoeren van het maaisel is wel nodig om verdere verrijking te voorkomen.
Aanbrengen van kalk en/of organisch materiaal en evt. grondbewerking
Doel is een losse, kalkrijke bodem met gunstige voorwaarden voor een rijke voorjaars- stinzenflora. Een hoog gehalte aan organisch materiaal is nodig om het gewenste bodemleven te voeden. Daarom kan af en toe aanbrengen van bladcompost, oude bagger uit vijvers of verteerde ruige mest zinvol zijn. Dit kan gepaard gaan met licht spitwerk om de bodem wat extra los te maken.
Kalk is nodig, maar verdwijnt van nature uit de bodem door verzuring. Bij minder kalkhoudende en lichtere bodems waar uitspoeling van kalk plaatsvindt, kan dit verlies worden gecompenseerd door opwellend kalkhoudend water. Een bekend voorbeeld daarvan is rivierkwel die in binnendijks gelegen gebieden plaatsvindt bij hoge rivierpeilen in de winter. Een ander mechanisme waarbij de basenverzadiging op niveau blijft, is de toevoer van kalkrijk bladstrooisel van een aantal boomsoorten. Deze bomen fungeren als ‘kalkpomp’ door kalk uit de diepere lagen op te nemen en met het bladstrooisel weer in de bovenlaag te brengen. Linde is daarvan een bekend voorbeeld. Beuk en eik hebben ‘zuur’ bladstrooisel en zij versterken juist de ontkalking van de bovenlaag omdat het kalk sneller oplost. Wanneer deze soorten de boomlaag domineren kan omvorming van het bomenbestand wenselijk zijn. Wanneer deze processen niet (voldoende) optreden om de ontkalking te compenseren, is toevoer van kalk aan de bovenlaag gewenst.
Herstelbeheer
Parkbossen zijn meestal tientallen jaren tot eeuwen geleden aangelegd met een hoge belevingswaarde als voornaamste doel. In de meeste gevallen zijn de parkbossen goed onderhouden, maar soms kan het onderhoud gestaakt zijn en is het bos in verval geraakt. Dat kan leiden tot dichte (braam)struwelen of een lage boomlaag van dicht opeengepakte opgeschoten zaailingen (stakenfase). Wanneer er weer mogelijkheden zijn het bos als park- en stinzenbos te onderhouden, zal het achterstallige onderhoud weggewerkt en de gewenste structuur hersteld moeten worden. Wat nodig en gewenst is, verschilt zeer sterk per situatie en in dergelijke gevallen zal altijd een plan worden opgesteld.
Voor een ingrijpende omvorming zal zelden aanleiding zijn. Wel kan een omvorming van het bomenbestand zinnig zijn. Beuk en eik zijn veel in parkbossen aangeplant en hebben zeker een ecologische en esthetische waarde, maar zijn in verband met hun slecht verterende en verzurende strooisel niet optimaal voor de stinzenflora. De es is dat wel met zijn open kroon en goed verterend blad en is ook veel in parkbossen te vinden. Deze wordt echter bedreigd door de essentakziekte waardoor aanplant discutabel is. Lindes zijn wel zeer geschikt voor een verbetering van de strooisellaag. Dat geldt ook voor esdoorn, maar de massale opslag van zaailingen is een bezwaar.
Monitoring en natuurkwaliteit
Structuur
Binnen dit beheertype vallen alle bossen die deel uitmaken van een historische park- of tuinaanleg. Kenmerkende elementen in deze bossen zijn aangeplante boomsoorten. Veelal hebben ze, een goed ontwikkelde struiklaag en/of een rijke kruidlaag met veel voorjaarsbloeiers, waaronder vaak (van origine uitheemse) bol- en knolgewassen. Deze aanwezigheid van deze stinzenplanten vraagt een specifiek op deze soorten gericht actief beheer. Park- en stinzenbossen zijn vanwege de holten in oude bomen van groot belang voor vogels en vleermuizen en vragen ook in dit opzicht specifieke aandacht.
Vanwege de niet-natuurlijke oorsprong wordt voor dit beheertype echter geen kwaliteitsbeoordeling op basis van structuurelementen voorgesteld.
Flora en fauna
De grote verscheidenheid aan niet-inheemse planten maakt het onmogelijk om een kwaliteitsmaatlat te ontwerpen dat de hele variatiebreedte van het type evenwichtig bestrijkt. Bovendien is het minder wenselijk om de kwaliteitsbeoordeling te baseren op het voorkomen van soorten die zich niet spontaan hebben gevestigd. De biotische kwaliteit wordt daarom uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende broedvogelsoorten uit de volgende soortgroepen:
N17.03 Park- en stinzenbos – Flora en fauna
Soortgroep
Soorten
Broedvogels:
appelvink, boomklever, fluiter, gekraagde roodstaart, groene specht, grote bonte specht, kleine bonte specht, middelste bonte specht, nachtegaal, wielewaal, zwarte specht
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
“Hoog”: indien minimaal 5 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan ten minste 3 op >15% van de oppervlakte van het beheertype.
“Midden”: indien 3-4 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar deze niet voldoende verspreid zijn.
“Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
Externe beïnvloeding
N17.03 Park- en stinzenbos – Stikstofdepositie *
Hoog
Midden
Laag
Stikstofdepositie*
< 15 kg N ha-1 y-1
< 1070 mol N ha-1 y-1
15 – 34 kg N ha-1 y-1
1070-2420 mol N ha-1 y-1
> 34 kg N ha-1 y-1
> 2420 mol N ha-1 y-1
Ruimtelijke condities
Voor dit beheertype worden geen ruimtelijke condities gemonitord. De cultuurhistorische waarden en landschappelijke setting zijn voor dit type van groot belang en deze bepalen de ruimtelijke condities.