Structuur
Het beheertype wilgengriend betreft natte bossen van smalbladige wilgen die aan een zeer intensief hakhoutbeheer zijn onderworpen. De grienden komen zowel binnendijks als buitendijks voor, buitendijks vooral als getijdegriend. De oorsprong is cultuurhistorisch bepaald. Dit type vormt van oudsher een karakteristiek onderdeel van het rivieren- en zoetwatergetijdenlandschap.
Door de hoge luchtvochtigheid, een ruime beschikbaarheid van wilgenschors en een niet-zuur, relatief voedselrijk substraat zijn wilgengrienden met name interessant voor bijzondere epifytisch groeiende mossen en korstmossen. De terrestrische vegetatie is veelal ruig en wordt gedomineerd door stikstofminnende soorten als grote brandnetel. Een uitzondering hierop vormen buitendijkse grienden die periodiek overstromen, hier kunnen bijzondere soorten als spindotterbloem en zomerklokje voorkomen. Verder zijn wilgengrienden vaak rijk aan insecten. Wat betreft de broedvogels maken vooral holenbroeders gebruik van het type.
De in de wilgengrienden aanwezige structuurelementen worden volledig bepaald door de periodieke kap, en zijn daarmee annex aan het beheertype. Er wordt dan ook geen kwaliteitsbepaling voorgesteld op basis van structuurelementen. De gewenste kapcyclus verschilt al naar gelang het type, en varieert van 2 tot 5 jaar. In getijdegrienden bepalen eb en vloed het tijdstip waarop beheeractiviteiten kunnen worden uitgevoerd.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van de volgende soorten:
N17.05 Wilgengriend – Flora en fauna
Soortgroep |
Soorten |
Planten: |
bittere veldkers, bosmuur, groot moerasscherm, groot springzaad, klein touwtjesmos (m), moeraskruiskruid, moerasstreepzaad, moeraswolfsmelk, poelruit, rivierkruiskruid, scherpe zegge, spindotterbloem, verspreidbladig goudveil, vossenstaartmos (m), waterdrieblad, zomerklokje, gewone dotterbloem, groot touwtjesmos (m) |
Broedvogels: |
blauwborst, buidelmees, cetti’s zanger, kneu, matkop, spotvogel, sprinkhaanzanger, nachtegaal, woudaap |
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 7 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan ten minste 4 op >15% van de oppervlakte van het beheertype.
- “Midden”: indien 3-6 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar deze niet voldoende verspreid aanwezig zijn.
- “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
Externe beïnvloeding
N17.05 Wilgengriend – Milieu- en watercondities
|
Hoog |
Midden |
Laag |
Stikstofdepositie* |
< 25 kg N ha -1y-1
< 1786 mol N ha-1 y-1 |
25 – 34 kg N ha-1 y-1
1775-2429 mol N ha -1y-1 |
> 34 kg N ha -1 y-1
> 2429 mol N ha -1y-1 |
* Waarde voor vochtige alluviale bossen (subtypen Irido-Salicetum albae en Cardamino amarae-Salicetum albae resp. 35,3 en 34,1 kg) (Van Dobben et al, 2012).
Ruimtelijke condities
Voor dit beheertype worden geen ruimtelijke condities gemonitoord. De cultuurhistorische waarden en landschappelijke setting zijn voor dit type van groot belang en deze bepalen de ruimtelijke condities.
Monitoring
N17.05 Wilgengriend – Monitoring
Parameter |
Methode |
Frequentie |
Planten |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Broedvogels |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Stikstofdepositie |
Opvragen stikstofdepositie |
6 jaar |