Zoeken

Zoek snel en nauwkeurig naar onze informatie, documenten en diensten via onderstaande zoekbalk. Voor hulp of vragen, neem gerust contact met ons op.

Natuurmonitoring stikstof

Bijgewerkt op: 25 juni 2024

Om onze natuurdoelen te kunnen halen zijn in aanvulling op het reguliere natuurbeheer ecologische herstelmaatregelen essentieel. Jaarlijks wordt de uitvoering van de herstelmaatregelen gemonitord en in beeld gebracht. Op deze pagina zijn die rapportages te downloaden.

Rapportage herstelmaatregelen

Voor alle habitattypen en leefgebieden in de natura 2000 gebieden zijn herstelmaatregelen uitgewerkt op basis van de daarvoor beschikbare herstelstrategieën. Om na te gaan of dat ook werkelijk zo uitpakt wordt jaarlijks de uitvoering van de herstelmaatregelen gemonitord en in beeld gebracht. Er wordt gerapporteerd over:

  • Natuur: kwaliteit en omvang
    We houden de ontwikkeling bij van stikstofgevoelige natuur in de PAS-gebieden. Zo houden we deze natuur in stand. En we houden de uitvoering en effecten bij van de herstelmaatregelen die zijn afgesproken.
  • Stikstof: emissie en depositie
    We houden de ontwikkeling bij van uitstoot en neerslag van stikstof in de Natura 2000-gebieden. En we houden de uitvoering en effecten bij van de bronmaatregelen die zijn afgesproken.
  • Uitgegeven ruimte en economische activiteiten
  • Uitvoering bron- en herstelmaatregelen

Voorbeelden van herstelmaatregelen zijn:

  • Herstel waterhuishouding, zoals verhoging grondwaterpeil
  • Afvoer stikstofrijk materiaal door extra maaien, begrazen, plaggen of verbranden
  • Verhogen natuurlijke dynamiek door het graven van stuifkuilen

Lees meer over herstelmaatregelen.

Landelijke Monitoringsrapportage Natuur

Tot en met het jaar 2021 zijn 1.733 ecologische herstelmaatregelen gepland. Nooit eerder is er zo’n grote operatie voor natuurherstel geweest en de Landelijke Monitoringsrapportage Natuur 2020 laat zien dat de uitvoering op schema ligt. De rapportage bevat gegevens over de omvang van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. Ook is er een overzicht van de uitvoering van herstelmaatregelen en van veldbezoek. Er wordt voortdurend gewerkt aan de verbetering van de gegevensverzameling. In het afgelopen jaar is er meer inzicht gekomen in de ligging en omvang van stikstofgevoelige habitattypen.

Downloads:

Landelijke Monitoringsrapportage Stikstof

De Landelijke Monitoringsrapportage Stikstof geeft inzicht in de trends van de stikstofemissie- en depositie en de beschikbare depositie, en de beschikbare depositie- en ontwikkelingsruimte.

Voor een afzonderlijk project of plan is vanaf 14 januari 2020 een geactualiseerde versie van AERIUS CalculatorDeze link opent in een nieuw tabblad beschikbaar als rekeninstrument voor het bepalen van de stikstofdepositie.

Downloads:

PAS gebiedsrapportages 2017

De PAS gebiedsrapportages geven een gedetailleerd overzicht van de natuur- en stikstofcijfers per Natura 2000-gebied. Het resultaat van de eerste monitoringsronde van de voortgang van de uitvoering van herstelmaatregelen is hierin opgenomen. De stikstofcijfers zijn gebaseerd op AERIUS M16. Dit is het rekenmodel dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekent. In de rapportages worden eventuele knelpunten toegelicht die zijn gesignaleerd tijdens veldbezoek of bij de monitoring van de voortgang van de uitvoering herstelmaatregelen.

Downloads:

PAS gebiedsrapportages 2016

De PAS gebiedsrapportages geven een gedetailleerd overzicht van de natuur- en stikstofcijfers per Natura 2000-gebied. Het resultaat van de eerste monitoringsronde van de voortgang van de uitvoering van herstelmaatregelen is hierin opgenomen. De stikstofcijfers zijn gebaseerd op AERIUS M16. Dit is het rekenmodel dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekent. In de rapportages worden eventuele knelpunten toegelicht die zijn gesignaleerd tijdens veldbezoek of bij de monitoring van de voortgang van de uitvoering herstelmaatregelen.

Mist u rapporten of bent u op zoek naar eventueel bijlagen van onderstaande rapporten? Neem dan contact op met de helpdesk.

Downloads:

Natura 2000-gebieden

Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

In deze natuurgebieden is al jarenlang sprake van een overschot aan stikstof. De grootste bron van stikstof in natuurgebieden is de agrarische sector met de uitstoot van ammoniak (NH3). Daarnaast dragen de sectoren verkeer en vervoer (inclusief scheepvaart) en industrie bij door uitstoot van stikstofoxiden (NOx).

Stikstof kent geen grenzen. Veel van de in Nederland veroorzaakte stikstof kom als neerslag terecht in het buitenland of in de zee. Aan de andere kant hebben wij weer in onze Natura 2000-gebieden te maken met stikstofneerslag die uit het buitenland komt.

Meer informatie over de richtlijnen, de criteria voor aanwijzing en het algemene aanwijzingsproces vindt u via Natura2000.nlDeze link opent in een nieuw tabblad.

Referentiedata Natura 2000-gebieden

Hier vindt u het Overzicht referentiedata Natura 2000-gebiedenDeze link opent in een nieuw tabblad(bijgewerkt op 25-06-2024). VR staat in de tabel voor Vogelrichtlijn en HR voor Habitatrichtlijn. Referentiedata zijn van belang bij toetsing van mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelen.

Let bij het gebruik van de referentiedata op de volgende punten:

  • Voor de VR-data geldt dat de verplichtingen van art. 6 HR pas ingingen op 10 juni 1994; om deze reden dient de ‘referentiedatum’ voor vergunningverlening voor de VR-besluiten die ouder zijn dan die datum aangepast te worden naar 10 juni 1994.
  • Sommige Natura 2000-gebieden hebben verschillende VR-referentiedata. Indien gewenst kan voor het gehele gebied van de oudste datum worden uitgegaan.
  • Voor toetsing van mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de HR geldt het moment van aanwijzen als de nulsituatie.
  • Voor de HR wordt geadviseerd de communautaire lijst aan te houden als referentiedatum. Dit is in de meeste gevallen 2004.

Lees verder op: referentiesituatie.

Natuurmonitoring stikstof

Bijgewerkt op: 25 juni 2024

Om onze natuurdoelen te kunnen halen zijn in aanvulling op het reguliere natuurbeheer ecologische herstelmaatregelen essentieel. Jaarlijks wordt de uitvoering van de herstelmaatregelen gemonitord en in beeld gebracht. Op deze pagina zijn die rapportages te downloaden.

Rapportage herstelmaatregelen

Voor alle habitattypen en leefgebieden in de natura 2000 gebieden zijn herstelmaatregelen uitgewerkt op basis van de daarvoor beschikbare herstelstrategieën. Om na te gaan of dat ook werkelijk zo uitpakt wordt jaarlijks de uitvoering van de herstelmaatregelen gemonitord en in beeld gebracht. Er wordt gerapporteerd over:

  • Natuur: kwaliteit en omvang
    We houden de ontwikkeling bij van stikstofgevoelige natuur in de PAS-gebieden. Zo houden we deze natuur in stand. En we houden de uitvoering en effecten bij van de herstelmaatregelen die zijn afgesproken.
  • Stikstof: emissie en depositie
    We houden de ontwikkeling bij van uitstoot en neerslag van stikstof in de Natura 2000-gebieden. En we houden de uitvoering en effecten bij van de bronmaatregelen die zijn afgesproken.
  • Uitgegeven ruimte en economische activiteiten
  • Uitvoering bron- en herstelmaatregelen

Voorbeelden van herstelmaatregelen zijn:

  • Herstel waterhuishouding, zoals verhoging grondwaterpeil
  • Afvoer stikstofrijk materiaal door extra maaien, begrazen, plaggen of verbranden
  • Verhogen natuurlijke dynamiek door het graven van stuifkuilen

Lees meer over herstelmaatregelen.

Landelijke Monitoringsrapportage Natuur

Tot en met het jaar 2021 zijn 1.733 ecologische herstelmaatregelen gepland. Nooit eerder is er zo’n grote operatie voor natuurherstel geweest en de Landelijke Monitoringsrapportage Natuur 2020 laat zien dat de uitvoering op schema ligt. De rapportage bevat gegevens over de omvang van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. Ook is er een overzicht van de uitvoering van herstelmaatregelen en van veldbezoek. Er wordt voortdurend gewerkt aan de verbetering van de gegevensverzameling. In het afgelopen jaar is er meer inzicht gekomen in de ligging en omvang van stikstofgevoelige habitattypen.

Downloads:

Landelijke Monitoringsrapportage Stikstof

De Landelijke Monitoringsrapportage Stikstof geeft inzicht in de trends van de stikstofemissie- en depositie en de beschikbare depositie, en de beschikbare depositie- en ontwikkelingsruimte.

Voor een afzonderlijk project of plan is vanaf 14 januari 2020 een geactualiseerde versie van AERIUS CalculatorDeze link opent in een nieuw tabblad beschikbaar als rekeninstrument voor het bepalen van de stikstofdepositie.

Downloads:

PAS gebiedsrapportages 2017

De PAS gebiedsrapportages geven een gedetailleerd overzicht van de natuur- en stikstofcijfers per Natura 2000-gebied. Het resultaat van de eerste monitoringsronde van de voortgang van de uitvoering van herstelmaatregelen is hierin opgenomen. De stikstofcijfers zijn gebaseerd op AERIUS M16. Dit is het rekenmodel dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekent. In de rapportages worden eventuele knelpunten toegelicht die zijn gesignaleerd tijdens veldbezoek of bij de monitoring van de voortgang van de uitvoering herstelmaatregelen.

Downloads:

PAS gebiedsrapportages 2016

De PAS gebiedsrapportages geven een gedetailleerd overzicht van de natuur- en stikstofcijfers per Natura 2000-gebied. Het resultaat van de eerste monitoringsronde van de voortgang van de uitvoering van herstelmaatregelen is hierin opgenomen. De stikstofcijfers zijn gebaseerd op AERIUS M16. Dit is het rekenmodel dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden berekent. In de rapportages worden eventuele knelpunten toegelicht die zijn gesignaleerd tijdens veldbezoek of bij de monitoring van de voortgang van de uitvoering herstelmaatregelen.

Mist u rapporten of bent u op zoek naar eventueel bijlagen van onderstaande rapporten? Neem dan contact op met de helpdesk.

Downloads:

Natura 2000-gebieden

Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

In deze natuurgebieden is al jarenlang sprake van een overschot aan stikstof. De grootste bron van stikstof in natuurgebieden is de agrarische sector met de uitstoot van ammoniak (NH3). Daarnaast dragen de sectoren verkeer en vervoer (inclusief scheepvaart) en industrie bij door uitstoot van stikstofoxiden (NOx).

Stikstof kent geen grenzen. Veel van de in Nederland veroorzaakte stikstof kom als neerslag terecht in het buitenland of in de zee. Aan de andere kant hebben wij weer in onze Natura 2000-gebieden te maken met stikstofneerslag die uit het buitenland komt.

Meer informatie over de richtlijnen, de criteria voor aanwijzing en het algemene aanwijzingsproces vindt u via Natura2000.nlDeze link opent in een nieuw tabblad.

Referentiedata Natura 2000-gebieden

Hier vindt u het Overzicht referentiedata Natura 2000-gebiedenDeze link opent in een nieuw tabblad(bijgewerkt op 25-06-2024). VR staat in de tabel voor Vogelrichtlijn en HR voor Habitatrichtlijn. Referentiedata zijn van belang bij toetsing van mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelen.

Let bij het gebruik van de referentiedata op de volgende punten:

  • Voor de VR-data geldt dat de verplichtingen van art. 6 HR pas ingingen op 10 juni 1994; om deze reden dient de ‘referentiedatum’ voor vergunningverlening voor de VR-besluiten die ouder zijn dan die datum aangepast te worden naar 10 juni 1994.
  • Sommige Natura 2000-gebieden hebben verschillende VR-referentiedata. Indien gewenst kan voor het gehele gebied van de oudste datum worden uitgegaan.
  • Voor toetsing van mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de HR geldt het moment van aanwijzen als de nulsituatie.
  • Voor de HR wordt geadviseerd de communautaire lijst aan te houden als referentiedatum. Dit is in de meeste gevallen 2004.

Lees verder op: referentiesituatie.

Onderzoek

Om meer kennis op te doen over het effectief voorkomen en bestrijden van faunaschade, doet BIJ12 in opdracht van de provincies onderzoek. Dit onderzoek vindt plaats op basis van een Onderzoeksagenda die door de provincies wordt vastgesteld. Het onderzoek van BIJ12 is gericht op het ondersteunen van het provinciaal faunabeleid, het faciliteren van maatschappelijke discussies daarover en het verder ontwikkelen van het BIJ12 instrumentarium om schade te bepalen.

Commissie onderzoek

Bij het uitzetten en begeleiden van onderzoeken laat BIJ12 zich bijstaan door een Commissie Onderzoek. De Commissie bestaat uit deskundigen uit de geledingen natuurbescherming, jacht, dierenbescherming, landbouw en wetenschap. Leden van de commissie onderzoek doen dit op persoonlijke titel. Ook is een afgevaardigde van de provincies vertegenwoordigd in de Commissie Onderzoek.

Leden van de Commissie Onderzoek

  • Landbouw: Arnold Michielsen
  • Jacht: dr. Evelien Jongepier
  • Dierenwelzijn: Cynthia Verwer-van Amerongen
  • Natuur: Johan Thissen
  • Wetenschap: Dr. Martin Drenthen
  • Vertegenwoordigers vanuit provincies: Teresa Kalverboer en een vacante functie

Onderzoekpresentaties en kennissymposia

Het delen van kennis die is opgedaan met deze onderzoeken is een belangrijk aandachtspunt. Onderzoeken worden altijd gepubliceerd op de website van BIJ12. Daarnaast organiseert BIJ12 onderzoekpresentaties en kennissymposia. Lees hier het verslag van het kennissymposium in 2021Deze link opent in een nieuw tabblad en het 2023Deze link opent in een nieuw tabblad.

Wolvenaanvallen op runderen en paarden

BIJ12 heeft een rapport en een factsheet gepubliceerd over wolvenaanvallen op runderen en paarden in Nederland.

Het onderzoek geeft inzicht in de omvang van deze aanvallen en identificeert welke dieren het grootste risico lopen om slachtoffer te worden. Daarnaast adviseert het dierhouders over effectieve maatregelen om runderen en paarden te beschermen tegen wolvenschade.

Van Bommel Faunawerk

Populatieontwikkeling en verspreiding van de wolf in Nederland

BIJ12 heeft een modelmatige studie gepubliceerd over de mogelijke ontwikkeling en verspreiding van de Nederlandse wolvenpopulatie.

Het onderzoek biedt waardevolle inzichten over de mogelijke toekomst van de wolf in Nederland. Het gebruik van modellen betekent dat de uitkomsten indicatief zijn; er kunnen geen harde conclusies aan dit onderzoek worden verbonden. Voor de studie zijn wolvendata gebruikt uit zowel Nederland als omliggende landen. Lees hier het volledige nieuwsbericht.Deze link opent in een nieuw tabblad

Adviesbureau Jasja Dekker Dierecologie in samenwerking met Ecompliant en Bestia et Lex.

Effectiviteit van maatwerkbeheer en een virtueel hekwerk op verkeersslachtoffers onder reeën

Jaarlijks worden naar schatting 10.000 reeën aangereden. BIJ12 liet onderzoek doen naar het verminderen van verkeersslachtoffers onder reeën. Daarbij werden twee maatregelen getoetst in de praktijk: maatwerkbeheer en een virtueel hekwerk. In dit onderzoek is van beide maatregelen de effectiviteit niet aangetoond. Toch biedt het rapport waardevolle inzichten in onze omgang met wilde dieren.

Wageningen University & Research (WENR).

Aanpassing tegemoetkomingssystematiek faunaschade

De systematiek voor tegemoetkomingen in faunaschade wordt uitgebreid met omgevingsfactoren. Door rekening te houden met specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld de mogelijkheden om schade te voorkomen en bestrijden, wordt de systematiek eerlijker en efficiënter. Dat is besloten door de provincies op basis van een verkenning door CLM Onderzoek en Advies. BIJ12 maakt per omgevingsfactor een plan van aanpak voor implementatie. De herziening wordt gefaseerd ingevoerd in overleg met de provincies en na afstemming met stakeholders. Lees hier het volledige nieuwsbericht.Deze link opent in een nieuw tabblad

Bij de verkenning van CLM waren verschillende stakeholders nauw betrokken: de provincies, LTO Nederland, Dierenbescherming, Jagersvereniging, Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO), Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) en de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG). Zij droegen bij via een provinciale begeleidingsgroep en een klankbordgroep. Vele grondgebruikers en jagers namen deel aan enquêtes en interviews.

Invloed ganzenvraat op grasgroei

Welke invloed heeft ganzenvraat op grasgroei en in hoeverre kan grasschade herstellen? En wat is de invloed van wisselende temperaturen en neerslag op grasgroei in combinatie met ganzenschade? Het meerjarig onderzoek dat BIJ12 hiernaar liet doen, is onlangs afgerond. Het wordt een belangrijke bouwsteen voor de nieuwe taxatierichtlijn gras die in 2024 wordt opgesteld.

Altenburg & Wymenga in samenwerking met SOVON. Andere deelnemende organisaties: agrarische natuurvereniging Rûnom De Deelen, LTO Noord-Nederland, ganzencollectief Fryslân, taxatiebureau Van Ameyde en de deelnemende boeren in Fryslân en Noord-Holland.

Vraatschade grauwe gans

Ganzen kunnen veel schade veroorzaken in de landbouw. Vooral in het voorjaar wanneer ze het verse gras eten dat net begint te groeien. Veehouders moeten dan vervangend voer voor hun vee bijkopen, zoals mais of ander voer. Voor de geleden schade ontvangen ze een tegemoetkoming van de provincie. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op de kosten die gemaakt worden voor het kopen van vervangend voer.

Taxatierichtlijnen gras

Het bepalen van de exacte omvang van grasschade gebeurt aan de hand van taxatierichtlijnen die door BIJ12, in opdracht van de provincies, zijn vastgesteld. Voor het opstellen van deze richtlijnen is actuele kennis nodig, bijvoorbeeld over grasgroei. Daarom liet BIJ12 de afgelopen jaren hier nieuw, aanvullend onderzoek naar doen door SOVON Vogelonderzoek Nederland en onderzoeksbureau Altenburg en Wymenga. Dit onderzoek richtte zich op de relatie tussen de groei van gras en de mate waarin dit door ganzen begraasd wordt. Met andere woorden: groeit gras na begrazing weer door of niet en zo ja, in welke mate? In het onderzoek werd ook gekeken naar factoren als wisselingen in temperatuur en neerslag en de invloed daarvan op grasgroei, in combinatie met ganzenvraat.

Joris Latour: ‘Dit onderzoek legt het complexe samenspel bloot van grasgroei, ganzenvraat, temperatuur, vochtigheid en aanwezigheid van ganzen.’

Deelnemers

Het onderzoek vond plaats in de periode 2019-2022 op graslandpercelen in drie deelgebieden: twee in de provincies Fryslân en één in de provincie Noord-Holland. Naast de onderzoekers waren dat agrarische natuurvereniging Rûnom De Deelen, LTO Noord-Nederland, ganzencollectief Fryslân, taxatiebureau Van Ameyde en de deelnemende boeren in Fryslân en Noord-Holland. De intensieve en goede samenwerking tussen de partijen was cruciaal voor het resultaat.

Resultaten

Het grootschalige onderzoek heeft geleid tot een grote database met veel data over verschillende gebieden en jaren. Onderzoekers hebben hieruit onderstaande algemene bevindingen afgeleid:

  • Lange of intense begrazing
    Na langdurige begrazingsdruk of intense pieken blijft het gras kort tot in de zomer.
  • Laatblijvers
    Als trekgranzen pas laat vertrekken, herstelt het gras niet of minder.
  • Ongunstig weer
    In een koud of droog voorjaar komt gras minder goed van start en herstelt het slecht na begrazing.

‘Deze bevindingen zijn logisch en ondersteunen de ideeën die bij betrokkenen leven’, zegt Joris Latour, een van de onderzoekers. ‘Een belangrijk verschil is echter dat ze nu onderbouwd zijn door data en statische analyse. Ondanks dat deze bevindingen op het oog algemeen van aard zijn leggen ze wel het complexe samenspel bloot van grasgroei, ganzenvraat, temperatuur, vochtigheid en aanwezigheid van ganzen.’

Effectiviteit van BirdAlert voor het verjagen van wilde ganzen

Een BirdAlert mét knalapparaat is een effectief middel voor het verjagen van ganzen op graslanden. Dit blijkt uit een onderzoek dat BIJ12 liet uitvoeren naar de werking van de BirdAlert.

Een BirdAlert is een apparaat dat kan worden ingezet om vogels – zoals ganzen – te verjagen wanneer zij schade veroorzaken aan landbouwpercelen. De BirdAlert is een soort kistje voorzien van zonnepanelen voor het opwekken van eigen stroom. Het apparaat is effectief binnen een straal van 250 meter. Op de BirdAlert kunnen andere apparaten worden aangesloten, zoals een knalapparaat, een opblaasbare vogelverschrikker of een luidspreker met afschrikkende geluiden. Deze apparaten worden geactiveerd op het moment dat de BirdAlert vogelgeluiden hoort.

Altenburg & Wymenga in samenwerking met Sovon.

Herkenning van vogelgeluiden

De BirdAlert komt pas in actie wanneer er vogels op de percelen komen. De bijbehorende acties – zoals knallen – volgen elkaar daarna op onregelmatige, onvoorspelbare wijze op. Hierdoor treedt er niet snel gewenning op onder de vogels. Bij veel andere maatregelen gebeurt dit wel, waardoor ze al snel niet meer effectief zijn. Het voordeel van de BirdAlert is dat het de geluiden herkent van specifieke vogels. Het is dus mogelijk de BirdAlert alleen in actie te laten komen wanneer er bijvoorbeeld ganzen aanwezig zijn, maar juist niet wanneer er weidevogels zitten.

Gewenning

Binnen het onderzoek dat gehouden werd door onderzoeksbureau Altenburg & Wymenga, in samenwerking met SOVON, is de BirdAlert getest op graslandpercelen waar veel ganzen komen. Ganzen kunnen op grasland veel schade aanrichten. Grondgebruikers, maar ook provincies, zoeken daarom naar middelen om ganzen effectief te kunnen verjagen. In sommige gevallen is de inzet van verjagende middelen een voorwaarde om voor een tegemoetkoming in de faunaschade in aanmerking te komen. Vaak worden vlaggen en lintjes ingezet, maar bijvoorbeeld ook knalapparaten, vogelverschrikkers en lazers. Een grondgebruiker kan ook zelf het veld in gaan om te verjagen met bijvoorbeeld drones, honden of een lichtpistool. Maar dit kost veel tijd. Bij de andere genoemde middelen treedt snel gewenning op. Ganzen negeren die middelen na verloop van tijd.

Telling aantal ganzen

De BirdAlert is getest op in totaal 65 graslandpercelen. Dit was in het voorjaar, zomer en winter van 2021 en in het voorjaar van 2022, in de provincies Noord-Holland, Friesland, Zeeland, Zuid-Holland en Utrecht. In sommige gevallen was er op de BirdAlert een knalapparaat aangesloten, in sommige gevallen niet. De reden daarvoor is dat omwonenden soms klaagden over het lawaai. Vervolgens is gekeken naar het aantal aanwezige ganzen op de percelen. Dit gebeurde door directe veldobservaties en ganzenkeuteltellingen. Ganzen poepen met vaste regelmaat (iedere 3 minuten) een keutel uit. Het aantal keutels is dus een goede maat voor de aanwezigheid van ganzen. Er is niet gekeken naar het verlies aan gras. Dit is namelijk ook sterk afhankelijk van de grasgroei. En grasgroei wordt weer sterk bepaald door het weer, de bodem en het beheer.

Geen verstoring weidevogels

Met de veldproef is overtuigend aangetoond dat de BirdAlert mét knalapparaat een effectief middel is om ganzen te verjagen. Uit telling bleek dat er na gebruik van de BirdAlert aanzienlijk minder ganzen aanwezig waren op de percelen. Zonder knalapparaat is het verjagende effect te klein om statistisch te kunnen bewijzen. Weidevogels lijken niet verstoord te worden door de BirdAlert. Vanwege deze uitkomsten zal BIJ12 de BirdAlert nu opnemen als verjagend middel in de faunaschade preventiekits. Ook wordt in voorlichting over verjagende middelen aandacht gegeven aan de Birdalert. In de provincie Utrecht wordt onderzocht of de BirdAlert ook gebiedsgericht ingezet kan worden. Dit om te voorkomen dat de ganzen wel worden verjaagd, maar zich vervolgens bij de buurman vestigen.

Vraatschade door roeken aan mais

Er zijn nog geen goede alternatieven gevonden om schade aan mais door roeken te voorkomen sinds het gewasbeschermingsmiddel Mesurol verboden is.  Dit blijkt uit een onderzoek in opdracht van BIJ12.

Tot 2021 werd mais als bescherming tegen vogelvraat behandeld met Mesurol. Uit milieuoverwegingen is niet meer toegestaan. Nu Mesurol niet weer wordt gebruikt, is de schade die vooral roeken toebrengen aan mais in heel Nederland aanzienlijk toegenomenDeze link opent in een nieuw tabblad. In 2021 veroorzaakten ze voor ruim 600.000 euro aan schade aan maisplanten.

DLV Advies door S. Haarhuis-Veldma

Gevarieerd dieet

De roek – een vogelsoort die lijkt op een kraai – komt voor in kolonies die soms uit honderden nesten kunnen bestaan. De roek heeft een gevarieerd dieet. Hij komt allereerst af op bodemdiertjes die zich rond pas ingezaaid mais ophouden. Het gaat met name om ritnaalden, larven van de kniptor. Om bij de ritnaalden te komen, trekt de roek de pas ontkiemde maisplantjes uit de grond. Daarnaast eet de roek de maisplantjes zelf op.

Veldproef

In opdracht van BIJ12 deed het bureau DLV in 2022 een veldproef met alternatieve maatregelen om maisschade door roeken te voorkomen. Er zijn verschillende middelen getoetst zoals het dieper zaaien van mais (10 cm in plaats van 5 cm), het gebruik van verschillende zaaibedden, verschillende maissoorten en behandeling met biologische gewasbeschermingsmiddelen. De maatregelen zijn in verschillende combinaties op stroken toegepast op een boerderij in Friesland waar veel schade door roeken optreedt. Helaas bleek geen van de maatregelen 100% effectief. Bij start van de proef bleek als snel dat roeken 80% van alle maisplantjes beschadigd hadden.

Inzet Birdalert

Na de eerste proef is het perceel opnieuw ingezaaid en zijn onder meer linten gespannen en een laserapparaat geplaatst. Ook werd een BirdAlert ingezet. Dit apparaat kan vogels kan detecteren op basis van geluiden, waaraan zowel visuele als akoestische verjagingsmiddelen kunnen worden gekoppeld. Na deze maatregelen is slechts rond de 10% van de aanplant door roeken beschadigd. Deze uitkomsten geven aanleiding voor een vervolgonderzoek. Omdat deze maatregelen het gehele perceel bestrijken, is niet aan te tonen wat de werking van ieder van deze middelen is geweest. Ook is niet aan te tonen wat het effect is geweest van het latere zaaimoment op de opgetreden roekenschade.

Faunaschade PreventieKit

BIJ12 heeft speciaal voor roeken een Faunaschade PreventieKit opgesteld. Hierin staat welke preventieve maatregelen genomen kunnen worden. In sommige provincies is het toegestaan om roeken te bejagen.

Verstoringseffecten van het schot rond Natura 2000-gebieden

Wanneer zijn geweerschoten verstorend voor vogelsoorten in en rond natuurgebieden? En wat is het effect op met name beschermde vogelsoorten? Hierover is nog weinig bekend. Daarom liet BIJ12 hier onderzoek naar doen.

BIJ12 vroeg onderzoeksbureau Altenburg & Wymenga om samen met Sovon Vogelonderzoek Nederland onderzoek te doen naar de verstorende effecten van geweerschoten op verschillende vogelsoorten in en rond natuurgebieden. Deze natuurgebieden, waaronder Natura 2000-gebieden, bieden rust, nestgelegenheid en eetgelegenheid aan een veelvoud aan vogelsoorten. Buiten die natuurgebieden vindt in sommige gevallen afschot plaats voor beheer of schadebestrijding. Ook wordt in gebieden die voor weidevogels bestemd zijn, op predatoren zoals vossen gejaagd. Als er te weinig afstand van de natuurgebieden wordt genomen, kunnen de beschermde vogelsoorten die in de natuurgebieden broeden of overnachten verstoord worden.

J.B. Latour, M. Frauendorf, E.F. Kappers, N. Fieten, T. Smink, Y. van der Heide, J. Stahl 2022. Verstoringseffecten van het schot rond Natura 2000 gebieden. A&W-rapport 3357. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.

Opkijken of opvliegen

De onderzoekers hebben alle beschikbare informatie uit literatuur bijeengebracht en geanalyseerd. Op basis daarvan is bepaald welk type verstoring op kan treden en hoe die in het veld waar te nemen is. Er is onderscheid in directe effecten na het lossen van het schot (opkijken, opvliegen, wegvliegen) en effecten op de populatie (het verlaten van nesten en geschikt leefgebied, verlies van conditie vanwege veelvuldig opvliegen en afname van de populatie in algemene zin). De directe effecten zijn in een veldonderzoek onderzocht.

Reactie op geweerschot

Rond twee natuurgebieden in Noord-Holland hebben de onderzoekers gedurende twee winterperioden in het veld het gedrag van vogels geobserveerd terwijl een jager in de lucht geweerschoten loste. Er is gekeken naar de afstand tussen de vogels en de jager en de reactie van de vogels (niets doen, opkijken en opvliegen). Het onderzoek is geheel uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden. Voor dit onderzoek zijn geen dieren gedood.

Veel variatie in opvliegafstanden

De onderzoekers hebben in totaal het gedrag van 28 vogelsoorten kunnen bestuderen. De belangrijkste soorten zijn grauwe gans, wilde eend, smient, kolgans, brandgans, nijlgans en bergeend. Er zit veel variatie in de reacties van vogels op het schot. Sommige soorten reageren sneller dan andere soorten. Ook binnen een soort is veel variatie te vinden. Ganzen kunnen op 50 meter blijven zitten maar ook op 800 meter afstand nog opvliegen. Vogels in grote groepen vliegen eerder op dan vogels in kleine groepen. Ook omgevingskenmerken zoals windrichting, vegetatie en achtergrondgeluid zijn van invloed. Dat is logisch, want die beïnvloeden hoever het geluid draagt. Maar ook wanneer al deze factoren worden meegenomen, is het lastig om de grote variatie van de reacties op het schot goed te verklaren. Daarbij speelt ook mee dat er ook nog andere verstoring in het gebied is als gevolg van recreatie, verkeer, landbouwkundige activiteiten en luchtvaart.

Niet eenduidig

Voor de vastgestelde variatie in reacties is het niet mogelijk om een eenduidige afstand per soort te bepalen waarmee negatieve effecten op de soort en de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten. Deze vertaling wordt ook bemoeilijkt doordat verstoring door geweerschoten bovendien vaak niet de meest bepalende factor is waarom soorten wel of niet een goede staat van de instandhouding verkeren. Hoewel het lastig is om op basis daarvan een algemene stelregel vast te stellen, geeft het onderzoek wel meer inzicht in de reactie van vogels dan we tot nu toe hadden. Het onderzoek geeft veel informatie over hoe de relatie tussen het schot en de reactie van vogels in verschillende situaties te voorspellen en te duiden is. In de praktijk moet per gebied worden bezien hoe erg eventuele verstoring is. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand om rond broedgebieden met kwetsbare soorten terughoudender te zijn dan rond foerageergebieden met robuustere soorten.

Populatiebeheer door adaptief beheer

Geert Groot Bruinderink, FaunaPartner (eindredactie), Rik Schoon, Natuurlijk! fauna-advies, Luuk Boerema, Boerema & van den Brink B.V.

Preventie, schadebestrijding en beheer van de ganzenpopulatie

Onderzoek ‘Van gansrijk naar kansrijk’

Veel boeren ervaren gewasschade door ganzen als een groot probleem. Maar ze hebben het gevoel er alleen voor te staan. Ook zijn er te veel ganzen. Daarom zien boeren het inzetten van preventieve maatregelen vaak niet als zinvol. Dit blijkt uit een onderzoek dat BIJ12 onlangs liet uitvoeren.

Ganzen richten jaarlijks voor tientallen miljoenen euro’s aan schade aan, met name aan grasland. Hiervoor kunnen zij een tegemoetkoming aanvragenDeze link opent in een nieuw tabblad bij BIJ12, die de tegemoetkomingsregeling namens de 12 provincies uitvoert. Een boer is volgens de wet zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van grasschade. Dit kan door de inzet van preventieve middelen, zoals vlaggen, linten, knalapparaten of lasers. Ook kunnen boeren aan verjaging ondersteunend afschot inzetten om schade te voorkomen. In sommige gevallen mogen ganzen ook in kader van populatiebeheer neergeschoten worden. Desondanks blijft de ganzenschade jaar over jaar toenemen.

Preventie, schadebestrijding en beheer van de ganzenpopulatie. Ronald Lanters, Leonie Venhoeven, Céline Hoon, Dominik Simler, Joost van Heiningen, Maritt Overkamp. Wing en D&B.

Provincies willen meer inzet

BIJ12 gaf de bureaus Wing en D&B opdracht te onderzoeken hoe boeren en jagers aankijken tegen het voorkomen van schade aan landbouwgewassen door ganzen. Provincies willen namelijk graag dat boeren zich meer inzetten voor het voorkomen van ganzenschade. Om dit te bevorderen moeten boeren in sommige provincies een deel eigen risico betalen bij ganzenschade.

Rol boeren en jagers

In het onderzoek ‘Van gansrijk naar kansrijk’ is gekeken hoe boeren en jagers aankijken tegen de mogelijkheden om schade te voorkomen. Ook is gekeken naar de rol die zij daarin voor zichzelf zien weggelegd. Hiervoor werd met boeren en jagers gesprekken gevoerd en een schriftelijke enquête uitgezet. Er werd gevraagd wat boeren en jagers op dit moment zelf doen om schade te voorkomen. En waarom zij bepaalde instrumenten wel of niet inzetten. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van theorieën uit de gedragswetenschap.

Weinig steun

Uit het onderzoek blijkt dat veel boeren schade door ganzen als een probleem ervaren, maar het gevoel hebben dat het inzetten van preventieve maatregelen weinig zinvol is, zolang andere partijen niet ook hun steentje bijdragen. Bovendien zijn er te veel ganzen om effectief schadepreventie in te kunnen zetten. Ganzenschade is een probleem dat niet alleen door boeren kan worden opgelost. Jagers geven aan dat ze vanuit de samenleving en de politiek weinig steun ervaren voor hun inzet om schade te bestrijden. De regelgeving en administratieve druk wordt als complex ervaren. Toch voelen jagers een belangrijke mate van verantwoordelijkheid tegenover de boer.

Meer vrijheid

De onderzoekers raden aan om lokaal met alle partijen de handen ineen te slaan. Ook moet gesproken worden over ieders verantwoordelijkheid en de onderlinge verwachtingen. Verder moeten boeren en jagers het vertrouwen en de vrijheid krijgen om binnen de gestelde kaders hun eigen keuzes maken. Ook hebben boeren en jagers behoefte aan meer en betere informatie. Het is voor boeren en jagers niet altijd duidelijk wat het effect is van hun acties.

Advies voormalig Maatschappelijke Adviesraad Faunaschade

De Maatschappelijke Adviesraad Faunaschade (MARF) adviseerde provincies van 2017 tot 2022 over het voorkomen en bestrijden van faunaschade, het onderzoek daarnaar en faciliteerde hen in het maatschappelijk debat erover.

Opgeleverde adviezen en onderzoeken:

Maatschappelijke optimalisatie systematiek tegemoetkoming faunaschade en het gebiedsgericht faunaschadebeleid.

Robuuste ganzenaanpak

Advies Faunabeheereenheden

Onderzoek 2020

Toelichting

Waakhonden zijn een prima middel om in Nederland schapen te beschermen tegen wolvenaanvallen. Wel is het een relatief dure oplossing. Bovendien blijkt de inzet van deze speciale kuddewaakhonden in ons dichtbevolkte land niet overal toepasbaar, omdat het kan botsen met belangen als wonen, recreatie en toerisme. Dat is de conclusie van een pilot die onlangs in opdracht van BIJ12 werd uitgevoerd.

Kuddewaakhonden worden in landen als Roemenië en Turkije al heel lang ingezet bij het beschermen van schaapskuddes tegen de wolf. Ook Duitsland doet hier steeds meer ervaring mee op. Inmiddels heeft de wolf zich in ons land gevestigd en moeten schapenhouders maatregelen nemen om hun dieren te beschermen. Om te onderzoeken of de inzet van kuddewaakhonden geschikt is voor ons land, heeft BIJ12 een tweejarige pilot uit laten voeren. De pilot had als doel praktijkervaring op te doen met kuddewaakhonden binnen de Nederlandse context. Daarnaast wilde BIJ12 het draagvlak voor de inzet van kuddewaakhonden vergroten en meer aandacht creëren voor deze manier van schadepreventie.

Geen wolvenaanvallen

Praktijkervaring met kuddewaakhonden werd opgedaan bij twee schaapskuddes die voor natuurbegrazing zorgen in de natuurgebieden het Wierdense Veld en de Sallandse Heuvelrug. Voor de bewaking werden verschillende kuddewaakhondenrassen ingezet zoals de Pyrenese Berghond, de Hongaarse Kuvasz en de Turkse Akbash. Tijdens de pilot is gekeken hoe de schapen op de honden reageren, wat de reactie is van recreanten en omwonenden en hoeveel tijd en geld het kost om de honden te onderhouden. Tijdens de pilot hebben zich geen aanvallen van wolven, vossen of honden op de schapen voorgedaan.

Voorlichting belangrijk

Uit de pilot blijkt dat het inzetten van de honden veel tijd en toewijding kost van de schapenhouder. Ook zijn er de nodige kosten aan verbonden, zoals aanschaf en training van de honden. De waakhonden zijn van een speciaal hondenras en maken onderdeel uit van de kudde. Ze zijn daardoor zeer waakzaam en mogen bijvoorbeeld niet geaaid worden. Voorlichting aan recreanten en passanten is van belang om risico’s zoveel mogelijk te vermijden. Uit de pilot bleek dat het plaatsen van waarschuwingsbordjes niet altijd voldoende is. Recreanten moesten vaak actief worden aangesproken. Bezoekers en omwonenden zijn nog onvoldoende bekend met het fenomeen kuddewaakhond. Nederland is een intensief benut land, waar weinig uitgestrekte gebieden liggen met een lage bevolkingsdichtheid. Extra voorlichting naar bezoekers en omwonenden is dus noodzakelijk, aldus de conclusie van de pilot.

Onderzoek 2019

Onderzoeksrapport reestudie 2019

Onderzoek 2018

Onderzoek 2017

Onderzoek 2016

Verslagen van in opdracht van BIJ12 uitgevoerde of (mede)gefinancierde onderzoeken of symposia zijn hieronder te vinden.

Overige bijdrage(n) BIJ12:

BIJ12 heeft bijgedragen aan de Goose Management workshop, georganiseerd door de Universiteit van Aarhus. De “Goose Management Conference” vond plaats op 27-29 oktober 2015 in Gram Slot, Denemarken. Doel van de bijeenkomst was het delen van ervaringen van nationale acties in het ganzenbeheer en het nagaan van de mogelijkheden voor een meer strategische benadering van de lokale / regionale aanpakken van het ganzenbeheer op een meer samenhangend schaalniveau. De samenvatting van de uitkomst van deze bijeenkomst leest u hier:

Onderzoek 2015

Onderzoek 2014

Overige bijdrage BIJ12:

BIJ12 heeft bijgedragen aan het symposium ‘The Changing World of the Goose’. Op 14 maart 2014 vond dit symposium  plaats in Wageningen. Professor dr. Ronald Ydenberg – de dagvoorzitter – heeft de presentaties en een toelichting op de website www.geeseresearch.nlDeze link opent in een nieuw tabblad gezet.

In samenspraak met Gallagher Europe heeft het Faunafonds een handreiking voor het plaatsen van elektrische afrasteringen laten ontwikkelen:

Onderzoek 2013

Overige bijdragen BIJ12:

Bijdrage aan de Goose Specialist Group (GSG) bijeenkomst in Arcachon (Frankrijk) 8-11 januari 2013.

De Goose Specialist Group van Wetlands International en het IUCN Species Survival Committee streeft er naar de contacten en informatieuitwisseling te versterken tussen onderzoekers van ganzenpopulaties op het noordelijk halfrond.

Postdoc Radboud universiteit/NIOO/SOVON

Vangen en merken kolganzen Hongarije in winterseizoen 2012/13, Alterra, NIOO en BirdLife Hungary. Project beoogt een beter begrip te krijgen van de uitwisseling tussen de westelijke (Baltische – Noordzee) flyway en de meer oostelijke (Pannonische) flyway van kolganzen, zie ook www.blessgans.deDeze link opent in een nieuw tabblad. Dit project levert onder meer input aan de reeds gefinancierde postdoc positie aan het samenwerkingsverband Radboud Universiteit – NIOO – Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Internationales Wolfsymposium

Op 27 t/m 29 september 2013 is het 1ste Internationales Wolfsymposium gehouden in het Wolfcenter te Dörverden. Met het oog op de mogelijke komst van de wolf waren hierbij verschillende Nederlandse organisaties, waaronder Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, KNJV, Ark Natuurontwikkeling en Faunafonds, vertegenwoordigd.

Workshop “Populatiebeheer van reeën. Doen we het goed?”

Tijdens de door Vereniging Het Reewild (VHR) in samenwerking met het Faunafonds georganiseerde workshop stond het gecoördineerd beheer van reeënpopulaties op hun leefgebied centraal. Hierover is gediscussieerd met provincies, Faunabeheereenheden (FBE’s), terreineigenaren (TBO’s en FPG) en vertegenwoordigers van o.m. KNJV en NOJG.

Onderzoek 2012

Onderzoek 2011

Overige bijdragen BIJ12

Geese.org

BIJ12 draagt bij aan het monitoringsprogramma geese.org, waarbij waarnemers de locaties van individueel gemerkte ganzen kunnen doorgeven. Het doel is een gegevensbestand van gemerkte ganzen te genereren, waarmee de jaarlijkse overleving, de ruimtelijke verspreiding en de trekbewegingen in kaart kunnen worden gebracht. De gegevens worden gebruikt voor analyses ten behoeve van wetenschap, beleid en bescherming.

Kleurringen uitheemse ganzen

BIJ12 heeft het door SOVON geïnitieerde ringonderzoek van nijlgans en Canadese gans ondersteund, dat ten doel heeft de migratie, dispersie en de populatieopbouw vast te stellen. In 2011 zijn 415 nijlganzen en 248 Canadese ganzen in verschillende steden in Nederland van kleurringen voorzien.

Goose Specialist Group (GSG) bijeenkomst in Elista (Rusland) 24-29 maart 2011

De Goose Specialist Group van Wetlands International en het IUCN Species Survival Committee streeft er naar de contacten en informatie-uitwisseling te versterken tussen onderzoekers van ganzenpopulaties op het noordelijk halfrond.

Onderzoek 2010

Overige bijdragen BIJ12:

Brochure: Beperking faunaschade door onderzoek

Door BIJ12 uitgegeven brochure gericht op de onderzoekstaak van het Faunazaken. De brochure geeft informatie over lopende onderzoeken, onderzoeksresultaten en bevat een oproep voor het aandragen van alternatieve preventieve middelen. De brochure is via de volgende link te downloaden: Tegemoetkomingen in faunaschade gestegen naar 44 miljoenDeze link opent in een nieuw tabblad(bijgewerkt op 13-12-2023)

Geese.org

BIJ12 draagt bij aan het monitoringsprogramma geese.org, waarbij waarnemers de locaties van individueel gemerkte ganzen kunnen doorgeven. Het doel is een gegevensbestand van gemerkte ganzen te genereren, waarmee de jaarlijkse overleving, de ruimtelijke verspreiding en de trekbewegingen in kaart kunnen worden gebracht. De gegevens worden gebruikt voor analyses ten behoeve van wetenschap, beleid en bescherming.

Wilde zwijnen

Faunazaken heeft bijgedragen aan de publicatie van het populair-wetenschappelijke boek Wilde Zwijnen. Wilde Zwijnen is een toegankelijk boek voor een breed publiek en belicht objectief de positieve en negatieve kanten. Het boek verhaalt in begrijpelijke taal en wetenschappelijk onderbouwd over thema’s als populatiedynamiek, ziekten en landbouw. Uitgave in samenwerking met de Zoogdiervereniging. Referentie: Groot Bruinderink, G.W.T.A. & J.J.A. Dekker (Eds.), Wilde Zwijnen. KNNV Uitgeverij, Zeist, pp. 83-95.

Postdoc

Faunazaken financiert een tweejarige postdoc onderzoeksplaats aan de bijzonder leerstoelgroep Faunabeheer van Wageningen Universiteit. Deze postdoc werkt aan het ontwikkelen van protocollen voor tellingen van vogels en zoogdieren om de omvang en ontwikkeling van populaties van schadesoorten te schatten. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van zowel gegevens van SOVON als van Wildbeheereenheden.

AIO Geese small-scale – wetenschappelijke artikelen

Faunazaken financiert een Assistent in Opleiding (AIO) plaats aan de bijzonder leerstoelgroep Faunabeheer van Wageningen Universiteit. Deze AIO heeft inmiddels een aantal wetenschappelijke artikelen gepubliceerd, te weten:

  • Kurvers, R.H.J.M., B. Eijkelenkamp, K. van Oers, B. van Lith, S.E. van Wieren, R.C. Ydenberg & H.H.T. Prins (2009) Personality differences explain leadership in barnacle geese. Animal Behaviour 78:447–453.
  • Kurvers, R.H.J.M., H.H.T. Prins, S.E. van Wieren, K. van Oers, B.A. Nolet & R.C. Ydenberg (2009) The effect of personality on social foraginKurversg: shy barnacle geese scrounge more. Proc. R. Soc. B 277(1681): 601-608.
  • Kurvers, R.H.J.M., K. van Oers, B.A. Nolet, R.M. Jonker, S.E. van Wieren, H.H.T. Prins & R.C. Ydenberg. 2010. Personality explains the use of social information. Ecology Letters 13:829-837.
  • Kurvers, R.H.J.M., V.M.A.P. Adamcyk, S.E. van Wieren & H.H.T. Prins. In press. The effect of boldness on decision making in barnacle geese is group-size-dependent. Proc. R. Soc. B.

De Levende Natuur

Faunazaken heeft bijgedragen aan het speciale themanummer van de Levende Natuur over ganzen. Referentie: Bommel, F.P.J. van & T.M. van der Have (2010) Toenemende aantallen ganzen, toenemende kosten? De Levende Natuur 111(1): Themanummer Ganzen in Nederland en Vlaanderen.

Onderzoek 2009

Onderzoek 2008

Overige bijdrage:

Beleidskader faunabeheer

BIJ12 heeft een bijdrage geleverd aan de tussentijdse evaluatie van het beleidskader faunabeheer. In het kader van de evaluatie zijn een twaalftal deelrapporten geleverd door o.m. Alterra, SOVON, Altenburg & Wymenga, CLM. Voor de evaluatie en het overzicht van de rapporten zie ook:

  • Evaluatie opvangbeleid 2005-2008 overwinterende ganzen en smienten: Onderdeel van het Beleidskader Faunabeheer (2009). Zee, F.F. van der, R.H.M. Verhoeven & D. Melman (eds.). Directie Kennis, Ministerie van LNV, Ede.

Onderzoek 2007

Onderzoek 2006

Onderzoek 2000-2005

Onderzoeksrapporten

Onderzoeksagenda BIJ12 Faunazaken 2024-2025

Laatst bijgewerkt op: 12-02-2024
Download bestand Onderzoeksagenda BIJ12 Faunazaken 2024-2025

Onderzoeksagenda BIJ12 Faunazaken 2022-2023

Download bestand Onderzoeksagenda BIJ12 Faunazaken 2022-2023

Onderzoek grasgroei onder verschillende intensiteiten van ganzenbegrazing

Laatst bijgewerkt op: 13-12-2023
Download bestand Onderzoek grasgroei onder verschillende intensiteiten van ganzenbegrazing

Bevindingen grasgroei begrazingsdruk

Laatst bijgewerkt op: 13-12-2023
Download bestand Bevindingen grasgroei begrazingsdruk

Onderzoek naar de effectiviteit van BirdAlert voor het verjagen van wilde ganzen (2022)

Download bestand Onderzoek naar de effectiviteit van BirdAlert voor het verjagen van wilde ganzen (2022)

Research into the effectiveness of BirdAlert in deterring wild geese in The Netherlands (2022)

Download bestand Research into the effectiveness of BirdAlert in deterring wild geese in The Netherlands (2022)

Onderzoek vraatschade door roeken aan mais (2022)

Download bestand Onderzoek vraatschade door roeken aan mais (2022)

Onderzoek Verstoringseffecten van het schot rond Natura 2000-gebieden (2022)

Download bestand Onderzoek Verstoringseffecten van het schot rond Natura 2000-gebieden (2022)

Samenvatting adaptief populatiebeheer goed alternatief voor huidig faunabeheer (2022)

Download bestand Samenvatting adaptief populatiebeheer goed alternatief voor huidig faunabeheer (2022)

Onderzoek Van gansrijk naar kansrijk – Preventie, schadebestrijding en beheer van de ganzenpopulatie (2022)

Download bestand Onderzoek Van gansrijk naar kansrijk – Preventie, schadebestrijding en beheer van de ganzenpopulatie (2022)

Evaluatie dassenovereenkomsten (2020)

Download bestand Evaluatie dassenovereenkomsten (2020)

Pilot Kuddewaakhonden in de Nederlandse Schapenhouderij (2019)

Download bestand Pilot Kuddewaakhonden in de Nederlandse Schapenhouderij (2019)

De effectiviteit van maatregelen voor het reduceren van aanrijdingen met reeën (2019)

Download bestand De effectiviteit van maatregelen voor het reduceren van aanrijdingen met reeën (2019)

Eindrapport invloed van maïsrassen op het foerageergedrag van dassen (2018)

Download bestand Eindrapport invloed van maïsrassen op het foerageergedrag van dassen (2018)

Literatuuronderzoek Dassen en bemesten (2018)

Download bestand Literatuuronderzoek Dassen en bemesten (2018)

Praktijkproef inzet lasers voor beperking ganzen- schade (2018)

Download bestand Praktijkproef inzet lasers voor beperking ganzen- schade (2018)

Overzicht onderzoek schadesoorten in Nederland en Leidraad beoordeling onderzoek wildschade (2018)

Download bestand Overzicht onderzoek schadesoorten in Nederland en Leidraad beoordeling onderzoek wildschade (2018)

Natura 2000 beheerplannen

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden.

Natura 2000-gebieden in Nederland

Nederland heeft 168 Natura 2000-gebiedenDeze link opent in een nieuw tabblad. De meeste Natura 2000-gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk NederlandDeze link opent in een nieuw tabblad. Dit is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijn gebieden zijn geselecteerd op basis van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Beheerplannen Natura 2000

Het aanwijzen van een Nederlands natuurgebied als Natura 2000-gebied gebeurt met een aanwijzingsbesluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ). In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder meer staat welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen.

U kunt de aanwijzingsbesluiten, kaarten, beheerplannen én achtergronddocumenten van de Natura 2000-gebieden digitaal inzien en downloaden.

Groningen

Fryslân

Drenthe

Flevoland

Overijssel

Bekijk de gedetailleerde informatie via Natura2000.nl:

Aamsveen (55)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (47)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Bergvennen & Brecklenkampse Veld (46)
Boetelerveld (41)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Boetelerveld verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Borkeld (44)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan De Borkeld verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Buurserzand & Haaksbergerveen (53)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Buurserzand & Haaksbergerveen verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Dinkelland (49)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Dinkelland verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Engbertsdijksvenen (40)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Engbertsdijkvenen verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Ketelmeer & Vossemeer (75)

Deze link opent in een nieuw tabblad

Het Natura 2000 beheerplan bestaat uit een Algemeen deel voor het hele IJsselmeergebied gevolgd door zes gebiedsdelen, één voor elk van de Natura 2000 gebieden.

Landgoederen Oldenzaal (50)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Landgoed Oldenzaal verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Lemselermaten (48)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Lemselermaten verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Lonnekermeer (51)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Lonnekemeer verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Olde Maten Veerslootslanden (37)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Olde Maten en Veerslootslanden verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Rijntakken (38)
Sallandse Heuvelrug (42)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Sallandse Heuvelrug verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Springendal Dal van de Mosbeek (45)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Springendal & Dal van de Mosbeek verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum.  Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (36)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Vecht- en Beneden-Reggegebied (39)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Vecht- en Beneden-Reggegebied verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Veluwerandmeren (76)
Weerribben (34)

Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Wieden- en Weerribben verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld. Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland hebben op 5 april ingestemd met verlengen van de beheerplanperiode voor het deel van het beheerplan waarvoor zij bevoegd gezag zijn.

De Wieden (35)

Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Wieden- en Weerribben verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld. Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland hebben op 5 april ingestemd met verlengen van de beheerplanperiode voor het deel van het beheerplan waarvoor zij bevoegd gezag zijn.

Wierdense Veld (43)
Witte Veen (54)

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben op 29 maart 2022 de beheerplanperiode voor het beheerplan Witte Veen verlengd voor een periode van zes jaar of – in het geval er eerder een nieuw beheerplan wordt vastgesteld – tot die datum. Binnen de looptijd van het verlengde Natura 2000-beheerplan wordt een nieuw, herzien beheerplan vastgesteld.

Zwarte Meer (74)

Gelderland


Arkemheen (56)
Bekendelle (63)
Binnenveld (65)
De Bruuk (69)
Korenburgerveen (61)
Landgoederen Brummen (58)
Lingegebied Diefdijk-Zuid (70)
Loevestein, Pompveld Kornsche Boezem (71)
Rijntakken (38)
Sint Jansberg (142)
Stelkampsveld (60)
Veluwe (57)
Veluwerandmeren (76)
Willinks Weust (62)
Wooldse Veen (64)

Utrecht

Binnenveld (65)

Botshol (83)

Eemmeer Gooimeer Zuidoever (77)

Kolland Overlangbroek (81)

Lingegebied Diefdijk-Zuid (70)

Nieuwkoopse Plassen De Haeck (103)

Oostelijke Vechtplassen (95)

Rijntakken (38)

Uiterwaarden Lek (82)

Zouweboezem (105)

Lees meer over Natura 2000-gebieden in de provincie Utrecht Link opent in nieuw tabblad

Noord-Holland

Zuid-Holland

Bekijk de gedetailleerde informatie via Natura2000.nl:

Zeeland

Bekijk de gedetailleerde informatie via Natura2000.nl:

Noord-Brabant

Download de Natura 2000 beheerplannen van de provincie Noord-Brabant Link opent in nieuw tabblad

Bekijk de gedetailleerde informatie via Natura2000.nl:

Limburg

Download de Natura 2000 beheerplannen van de provincie Limburg Link opent in nieuw tabblad

Bekijk de gedetailleerde informatie via Natura2000.nl:

 

Gebieden EEZ (Nederlandse Noordzee)

Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)

De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn door de Europese Unie opgesteld om de biologische biodiversiteit in Europa in stand te houden.

Lees hier meer over de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)

N08.02 Open duin

Open duin bevat structuurrijke begroeiingen en deels onbegroeide delen van zeeduinen. Processen zoals verstuiving en begrazing zorgen voor variatie. Zout spatwater waait de duinen in en kan het blad van bomen verbranden, maar zorgt ook voor extra bufferstoffen.

Algemene beschrijving

Open duin bestaat uit een afwisseling van lage mos- en korstmosrijke vegetaties, grazige vegetaties met bv. Helm, kruidenrijke duingraslanden, zoomvegetaties, ruigte en laag struweel, zoals bijvoorbeeld duindoornstruweel en braamstruweel. De bossen komen meer in de oudere duinen voor, beschermd voor de wind door duinen en struwelen, maar kunnen bij een afslagkust vlak aan zee komen te liggen.

Open duin ontstaat bij aanwaskusten op natuurlijke wijze uit Strand en embryonaal duin. Bij afslagkusten slaat de zee bressen in de zeereep. Het kale zand wordt vervolgens door de wind het open duin ingeblazen. De duinen kunnen onder invloed van de wind vele vormen aannemen. Loopduinen zijn hoge duinen die zich geleidelijk verplaatsen, soms over het gehele eiland.

Door sterke begrazing en graverijen van dieren kunnen de oudere, begroeide duinen opnieuw gaan stuiven. Als de wind hierop goed grip krijgt kunnen uitstuivingskuilen of zelfs duinvalleien ontstaan. Het zand van de kalkrijke duinen van het vasteland is wat bruiner, kleiner en ronder. Het verstuift wat minder snel dan de witte zanden van de Waddeneilanden.

Hoewel Open duin in Nederland vrij veel voorkomt, is het internationaal gezien zeldzaam. Nederland kent daarom een bijzondere verantwoordelijkheid. Open duin is van belang voor veel planten (duindoorn, zeewolfsmelk, blauwe zeedistel, helm duinroosje, kleverige reigersbek, ruw vergeet-mij-nietje, duinviooltje, mossen, korstmossen en paddenstoelen en ook voor diverse diersoorten zoals roodborsttapuit, velduil, tapuit, duinparelmoervlinder, blauwvleugsprinkhaan, en zandhagedis.

Open duin vormt vaak een overgang naar bijvoorbeeld Strand en embryonaal duin en Duinbos. Samen met andere typen van het Kust- en duingebied vormt het een landschappelijk en ecologisch eenheid. Windwerking en begrazing zorgen op een natuurlijke manier voor variatie in de begroeiingen. Door luchtvervuiling, de afname in konijnenstand en verminderde verstuiving zijn veel open duinen de afgelopen decennia verruigd.

Strand en embryonaal duin staan aan het begin van de duinvorming en leggen daarmee de basis voor de biodiversiteit van de begroeiingsreeksen van de duinen Europees gezien zijn de embryonale duinen en stranden van bijzondere waarde. Strand en embryonaal duin zijn van belang voor broedende en foeragerende kustvogels, zoals dwergstern, eider, kleine mantelmeeuw en de strandplevier. Rust is een belangrijke voorwaarde voor hun aanwezigheid. Ook enkele ongewervelde dieren zijn aangepast aan de omstandigheden van embryonale duinen en stranden. Strand en embryonaal duin komen aan de kust voor, maar vaak ontbreekt goede kwaliteit door de hoge recreatiedruk en de beperkte ruimte voor natuurlijke processen.

Voorbeeldgebieden

Schiermonnikoog, Ameland, Terschelling Vlieland, Texel, Zwanenwater, Kennemerland, Coepelduynen, Meijendel, Berkheide, Voornes Duin, Duinen van Goeree en Kop van Schouwen.

Afbakening

  • Het beheertype Open duin omvat een afwisseling van stuivend zand, duingrasland, helmduinen en laag struweel, zoals duindoornstruweel. Kleinere delen kunnen bestaan uit vochtige duinvallei, overgangen naar schor of kwelder etc.
  • Hoge struwelen, zoals meidoornstruweel, worden tot het beheertype Duinbos gerekend.
  • Open duin omvat in het duin- en kustgebied de zeereep en de binnenduinen.
  • Het beheertype komt voor in het duinlandschap.

Standaardkostprijs

De standaardkostprijsbladen gaan uit van de beheermaatregelen die gemiddeld over heel Nederland gezien nodig zijn om dit beheertype in stand te houden. Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.

Bekijk de meeste actuele standaardkostprijzen voor een overzicht van alle standaardkostprijzen per natuurtype.

Subsidie

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

Subsidietarief

Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding voor het Natuurbeheertype N08.02 Open duin.

De vergoeding kan jaarlijks wijzigen en bedraagt 84% van de standaardkostprijs.

Monitoring en natuurkwaliteit

Structuur

Windwerking, verstuiving en begrazing kunnen in het beheertype ‘open duin’ tot een rijke structuurvariatie leiden, met een afwisseling van lage mos- en korstmosrijke vegetaties, grazige vegetaties, kruidenrijke duingraslanden, zoomvegetaties, ruigte en laag struweel. Door deze afwisseling biedt het beheertype plaats aan diverse planten-, mos- en diersoorten. Dit beheertype bestaat voor minimaal 20% uit kale bodem en/of pioniervegetaties van stuivend zand zoals mos- en korstmosrijke buntgrasvegetaties. De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden:

N08.02 Open duin – Structuur

Structuurelement Min. % Max. %
Kale bodem en/of open pioniervegetatie 20 60
Gesloten lage vegetaties, grassen, zeggen en kruiden 20 60
Hoog gras en kruiden (>40 cm) 5 20
Ruigte 5 20
Laag struweel, niet gedomineerd door heide (<2 m) 1 20
Hoog struweel, incl. braam-, gagel- en bremstruwelen 1 30
Solitaire bomen en kleine bosjes (>5 m) 1 10

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien 5-7 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn, waarvan in ieder geval een korte gesloten gras- en kruidenvegetatie.
  • “Midden”: indien 3-4 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn of indien meer structuurelementen aanwezig zijn, maar niet aan de criteria van klasse “Hoog” voldaan is.
  • “Laag”: indien 0-2 kwalificerend structuurelement aanwezig is.

Flora en fauna

Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:

N08.02 Open duin – Flora en fauna

Soortgroep Soorten
Planten: bitterkruidbremraap, blauwe bremraap, blauwe zeedistel, bleek schildzaad, buntgras, duinaveruit, duinlangbaardgras, duinteunisbloem, Duits viltkruid, echt bitterkruid, geelhartje, gelobde maanvaren, glad parelzaad, harlekijn, hazenpootje, herfstschroeforchis, hondskruid, hondsviooltje, kegelsilene, klavervreter, klein wintergroen, kleine ruit, kleine rupsklaver, kruisbladgentiaan, liggende asperge, nachtsilene, oorsilene, rond wintergroen, rozenkransje, ruwe klaver, scherpkruid, sierlijke vetmuur, smal fakkelgras, stijve wolfsmelk, tengere distel, torenkruid, vals muizenoor, verfbrem, vierrijige ogentroost, walstrobremraap, welriekende salomonszegel, wilde averuit, wondklaver, zandhaver, zandviooltje, zeewolfsmelk, zilverhaver, zwenkdravik
Broedvogels: bergeend, blauwe kiekendief, braamsluiper, eider, graspieper, grauwe klauwier, kneu, nachtegaal, paapje, roodborsttapuit, tapuit, veldleeuwerik, velduil, wulp
Dagvlinders & sprinkhanen: aardbeivlinder, blauwvleugelsprinkhaan, bruin blauwtje, duinparelmoervlinder, duinsabelsprinkhaan, grote parelmoervlinder, heivlinder, kleine parelmoervlinder, kommavlinder

Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minimaal 12 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan minimaal 7 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en elke soortgroep vertegenwoordigd is.
  • “Midden”: indien 7-12 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
  • “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.

Milieu- en watercondities

De beoordeling van abiotische condities wordt gedaan op basis van de interne water- en milieuconditie (standplaatsfactoren). Wanneer externe beïnvloeding beter, respectievelijk slechter scoort, wordt het eindoordeel 1 punt/klasse naar boven of beneden bijgesteld.

a) Standplaatsfactoren

De plaatselijk zeer droge bodem en het zeer warme microklimaat zijn karakteristiek voor open duinen. De range van grondwaterstanden is groot. Ze bevindt zich tussen enkele centimeters tot twee meter onder het maaiveld.

De zuurgraad van open duin heeft een vrij groot bereik, maar in goed ontwikkelde situaties komt de pH niet beneden de 5,0.

Open duinen zijn doorgaans (matig) voedselarme systemen. Onder optimale omstandigheden bevindt de voedselrijkdom zich tussen oligotroof en mesotroof. In de Duindoornstruwelen kan de trofiegraad oplopen tot zwak eutroof.

Het duinzand van open duinen raakt geleidelijk ontkalkt door verzuring en uitloging; dit is een natuurlijk proces. De ontkalking is een gevolg van productie van organische zuren door planten en organisch materiaal. Vervolgens lost de kalk op in dit zure bodemvocht en spoelt daarna de uit met het regenwater, maar ook door wegzijging van regenwater. Vanaf dat moment zal er verzuring op gaan treden. Hoe snel dit proces verloopt is afhankelijk van meerdere natuurlijke factoren:

  • De hoogte van het kalkgehalte in het zand is van groot belang. Grofweg kan gesteld worden dat de vastelandduinen ten zuiden van Bergen relatief veel kalk bevatten.
  • De wind in open duingebieden legt in stuifkuilen nog niet ontkalkt zand bloot en verspreidt nog kalkhoudend zand over het oppervlakkig ontkalkte zand. De duinen direct aan de kust staan onder grote invloed van de wind. Ook zeeschuim (saltspray) dat de duinen in waait is een bron van bufferstoffen in de zeereep.

Verzurende neerslag onder invloed van luchtvervuiling (ook door stikstofdepositie), versnelt het ontkalkingsproces. Vaak treedt oppervlakkige verzuring op, waarbij de pH in de bovenste 10 cm van de bodem vrij ver kan dalen. In de (diepere) ondergrond blijft de pH wel op peil, waardoor een vrij grote verticale gradiënt in zuurgraad kan ontstaan. Dit heeft vaak zijn weerslag in de vegetatie, waar kalkminnende soorten naast acidofiele soorten voor kunnen komen.

Onder natuurlijke omstandigheden is de successie in het open duin een langzaam proces, maar met grotere nutriëntbeschikbaarheid wordt deze successie versneld. Daardoor treedt vergrassing (op duingraslanden) en vermossing (op open zand en schaars begroeide pioniersituaties) van open duinen op. Zolang het duinzand nauwelijks humus bevat, is het vermogen vocht en voedingsstoffen vast te houden gering. Mede door luchtvervuiling zijn veel open duinen de afgelopen decennia verruigd.

N08.02 Open duin. Ranges waarbij voor open duin kenmerkende vegetaties kunnen voorkomen voor zuurgraad (pH) en voedselrijkdom

N08.02 Open duin. Zuurgraad (pH): 3 tot 3.5 verloopt van rood naar oranje. 4.5 tot 5 verloopt van oranje naar geel. 5 tot 7: groen. 7 tot 9: verloopt van groen naar lichtgroen. Voedselrijkdom. Zeer voedselarm: verloopt van oranje naar geel. Matig voedselarm, echt voedselrijk, matig voedselrijk a: groen. Matig voedselrijk b: verloopt van geel naar oranje. Zeer voedselrijk: verloopt van oranje naar rood. Uiterst voedselrijk: rood

N08.02 Open duin. Ranges waarbij voor open duin kenmerkende vegetaties kunnen voorkomen voor zuurgraad (pH) (rood is laag, oranje/geel is laag tot midden, groen is hoog) en voedselrijkdom (van zeer voedselarm (geel) tot uiterst voedselrijk (rood))

Kwaliteitsbepaling

  • “Hoog”: indien minstens 50% van de oppervlakte zich voor zuurgraad en voedselrijkdom, op dezelfde locatie, binnen het bereik voor “Hoog” ontwikkeld bevindt.
  • “Midden”: indien niet voldaan wordt aan “Hoog” en minstens 50% van de oppervlakte voor zuurgraad en voedselrijkdom zich, op dezelfde locatie, minimaal binnen het bereik voor “Midden” bevindt.
  • Slecht: indien aan bovenstaande criteria niet wordt voldaan.

b) Externe beïnvloeding

N08.02 Open duin – Stikstofdepositie *

Hoog Midden Laag
Stikstofdepositie* < 10 kg N ha-1 y-1 <770 mol N ha-1 y-1 10 – 20 kg N ha-1 y-1

770-1420 mol N ha-1 y-1

> 20 kg N ha-1 y-1

> 1420 mol N ha-1 y-1

* Waarde voor Witte duinen (20 kg) en Grijze duinen (10,8-17,4 kg) (Van Dobben & Van Hinsberg 2008).

Ruimtelijke condities

N08.02 Open duin – Ruimtelijke condities

Oppervlakte beheertype/Ruimtelijke samenhang >100 ha 10 – 100 ha 5-10 ha < 5 ha
Verbonden met (afstand max. 30 meter) ondersteunende beheertypen* Hoog Hoog Hoog Midden
In nabijheid (binnen 1 km) van andere duingebieden* Hoog Hoog Midden Laag
Geïsoleerd Hoog Midden Laag Laag

* Hier worden, naast open duin, de volgende beheertypen onder verstaan: N01.02 Duin- en kwelderlandschap, N08.01 Strand en embryonaal duin, N08.03 Vochtige duinvallei, N08.04 Duinheide en N15.01 Duinbos

Monitoring

N08.02 Open duin – Monitoring

Parameter Methode Frequentie
Structuurelementen Bepaling bedekking 6 jaar
Planten Inventarisatie kwalificerende soorten 6 jaar
Broedvogels Inventarisatie kwalificerende soorten 6 jaar
Dagvlinders & Sprinkhanen Inventarisatie kwalificerende soorten 6 jaar
Bepaling abiotiek Diverse methoden 6 jaar
Stikstofdepositie Opvragen stikstofdepositie 6 jaar
Vegetatie Vegetatiekartering 12 jaar
Ruimtelijke condities GIS-analyse en veldwaarneming 6 jaar

 

Documenten

De ACSG beschrijft jaarlijks relevante ontwikkelingen in het jaarverslag. Ook staan hierin korte beschrijvingen van de jaarlijkse projecten die zijn behandeld of afgerond. Hieronder vindt u een overzicht van deze uitgebrachte jaarverslagen van de ACSG, en voorloper CDG. Ook ziet u algemene rapporten over onder andere de werkwijze van de commissie, berekende en verzamelde kengetallen en een recent bijgewerkte projectenlijst. Verder vindt u hier een de richtlijnen en documenten vanuit het Kwaliteitsmanagementsysteem waar de ACSG mee werkt.

Algemeen

Kerngetallen en rapporten

De ACSG heeft onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van de Waterwijzer Landbouw (WWL) bij schadeberekeningen als gevolg van droogteschade. In het verleden werden de gewasschades door ACSG berekent met de TCGB-tabel. De commissie van de ACSG heeft gekozen om de TCGB-tabel los te laten en over te stappen op de WWL. De WWL heeft meerdere versies. In dit rapport zijn de rekenresultaten weergegeven op basis waarvan de ACSG een keuze kan maken om de WWL-tabel of WWL-regionaal te hanteren.

Wettelijke rente:

Laatst bijgewerkt 25-10-2023

begindatum einddatum rente (%)
1-1-1992 30-6-1993 12,0
1-7-1993 31-12-1993 10,0
1-1-1994 31-12-1994 9,0
1-1-1995 31-12-1995 8,0
1-1-1996 30-6-1996 7,0
1-7-1996 31-12-1997 5,0
1-1-1998 31-12-2000 6,0
1-1-2001 31-12-2001 8,0
1-1-2002 31-7-2003 7,0
1-8-2003 31-1-2004 5,0
1-2-2004 31-12-2006 4,0
1-1-2007 30-6-2009 6,0
1-7-2009 31-12-2009 4,0
1-1-2010 30-6-2011 3,0
1-7-2011 30-6-2012 4,0
1-7-2012 31-12-2014 3,0
1-1-2015 31-12-2022 2,0
1-1-2023 30-6-2023 4,0
1-7-2023 6,0

Jaarverslagen

Hieronder vindt u alle jaarverslagen van de AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG) en de Commissie van Deskundigen Grondwaterwet (CDG) (voorloper van de ACSG):

Opgevraagde documenten

Instellingsbesluiten
Bekijk hier per provincie

Kwaliteitsmanagementsysteem

Binnen het Kwaliteitsmanagementsysteem werkt de ACSG met de volgende richtlijnen en documenten (.pdf’s):
 

Procesbeschrijvingen SNL

In het landelijke Subsidiestelsel Natuur en Landschap werken provincies, (agrarische) beheerders, RVO en BIJ12 samen bij de uitvoering van het SNL. Een gestroomlijnde uitvoering is cruciaal omdat de acties van de verschillende partijen nauw met elkaar samenhangen: vertraging bij de ene partij leidt al snel tot problemen bij andere. Daarmee komen processen bij betrokkenen onder een (veel) grotere tijdsdruk te staan dan noodzakelijk is, en kan uiteindelijk risico ontstaan voor de daadwerkelijke subsidiering van het natuurbeheer.

Over de procesbeschrijvingen

Sinds het najaar van 2014 zijn procesbeschrijvingen opgesteld over de uitvoering van het (agrarisch) natuurbeheer en de Catalogus Groenblauwe Diensten, waarvan een aantal tussentijds is herzien. Daardoor wordt een effectieve en efficiënte uitvoering van het natuurbeheer door alle partijen gezamenlijk sterk bevorderd.

Het doel is om per thema in één oogopslag helder te maken, welke partijen op welke momenten in de diverse processen welke actie(s) uitvoeren. Data die zijn weergegeven in groen zijn van belang voor alle partijen, en geven de belangrijkste stappen weer die gezet moeten worden.

Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL)

Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)

Catalogus Groenblauwe Diensten (CGBD)

Het Natuurbeheerplan: informatie, maken en vaststellen

Het Natuurbeheerplan (NBP) is een beleidskader voor het provinciale natuurbeleid. In het Natuurbeheerplan begrenzen en beschrijven provincies de gebieden waar beheerders subsidie kunnen krijgen voor het beheer en de ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen. Subsidie is alleen mogelijk voor de beheertypen van de Index Natuur en Landschap die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd en vastgesteld.

Beheertypenkaart en ambitiekaart

De begrenzing is aangeduid op twee kaarten, de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het (agrarisch) natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincies voor de (agrarische) natuur.

Zoekgebieden agrarisch natuurbeheer en zoekgebied water

Bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer wordt ook gewerkt met zoekgebieden agrarisch natuurbeheer en zoekgebied water. Dit zijn begrensde zoekgebieden waarbinnen subsidie voor agrarisch natuurbeheer voor een van de vier agrarische leefgebieden en de categorie water kan worden aangevraagd. De agrarische leefgebieden worden ook wel aangeduid als agrarische natuurtypen. De 3 agrarische leefgebieden zijn de typen A11, A12 en A15 van de Index Natuur en Landschap. De categorie water bestaat uit het type W01.

Hoe komt het Natuurbeheerplan tot stand?

Elke provincie heeft een natuurbeheerplan, dat jaarlijks geactualiseerd kan worden. Het proces start met het voornemen van de provincie om het plan op één of meer onderdelen aan te passen. Aanleiding voor de wijziging kan zijn een beleids- of stelselwijziging, voortschrijdend inzicht /nieuwe ontwikkelingen, geconstateerde fouten/rechtspraak of wensen van beheerders.

De provincies maken hun Natuurbeheerplannen op basis van het Informatiemodel Natuur (IMNa)Deze link opent in een nieuw tabblad. Dit model is afgeleid van de beheertypen uit de Index Natuur en Landschap en biedt een definitiekader (een gemeenschappelijke taal) waarmee provincies en ketenpartners gegevens en informatie gestandaardiseerd kunnen uitwisselen.

Voor het tekstuele deel van het Natuurbeheerplan maken provincies gebruik van een Format Natuurbeheerplan versie 11(bijgewerkt op 21-03-2024). De werkgroep Natuurbeheer stelt het format jaarlijks vast.

Taakverdeling

Beheerders
  • (Gecertificeerde) beheerorganisaties leveren voorstellen voor wijziging van de beheertypenkaart en/of ambitiekaart digitaal aan de provincie aan conform IMNA-specificaties.
  • Beheerders en beheerorganisaties dienen eventueel hun zienswijze op ontwerp-wijzigingen van het natuurbeheerplan in.
Provincie
  • Stelt (gecertificeerde) beheerorganisaties tijdig op de hoogte van het voornemen het natuurbeheerplan aan te passen en communiceert gericht met beheerders van wie de beheersubsidie in het volgende jaar afloopt over het Natuurbeheerplan (NBP).
  • De beleidsmedewerker beoordeelt de voorstellen van beheerorganisaties en wijzigingsverzoeken van beheerders en verwerkt de resultaten.
  • De GIS-medewerker past de beheertypenkaart en/of ambitiekaart en de bijbehorende database hierop aan en valideert de wijzigingen conform het Informatiemodel Natuur (IMNa).
  • Gedeputeerde Staten van de provincie stelt (de wijzigingen) van het natuurbeheerplan in ontwerp vast en legt deze ter visie. Deze fase kan eventueel worden overgeslagen als de wijzigingen in overleg met belanghebbenden tot stand zijn gekomen. Let wel: het traject van vaststelling en ter inzage legging van het natuurbeheerplan is geen onderdeel van de Digitale Keten Natuur.
  • De provincie uploadt het ontwerp-Natuurbeheerplan ook naar de SNL-applicatie. BIJ12 levert het landelijk ontwerp-Natuurbeheerplan aan de ketenpartners.
  • Als een beheerder of een andere belanghebbende naar aanleiding van de ter visie legging een zienswijze indient, dan beoordeelt de beleidsmedewerker deze voor het vast te stellen definitieve Natuurbeheerplan.
  • De GIS-medewerker verwerkt de aanpassingen op de kaart. Aansluitend vindt een technische validering van het definitieve plan plaats.
  • Hierna vindt een beleidsmatige kwaliteitscontrole van de beheertypenkaart plaats.
  • Daarna volgt vaststelling van (de wijzigingen in) het Natuurbeheerplan door Gedeputeerde Staten.

Het vastgestelde natuurbeheerplan wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
Belanghebbenden kunnen dan eventueel bezwaar en beroep aan te tekenen op het plan.

Natuurbeheerplan maken en vaststellen

Het natuurbeheerplan beschrijft de provinciale doelen op het gebied van natuur- en landschapsbeheer. Het is ook het leidende document voor de subsidiemogelijkheden en -verlening voor het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De natuurbeheer- en landschapsbeheertypen van de Index Natuur en Landschap liggen voor alle percelen en terreinen vast in het natuurbeheerplan. Subsidie is alleen mogelijk voor het beheertype dat in het natuurbeheerplan is begrensd en vastgesteld.

Het natuurbeheerplan bestaat uit minimaal twee digitale kaarten met een toelichtende tekst:

  • Beheertypenkaart

    : hierop staat de actuele natuursituatie voor het (agrarisch) natuurbeheer. Deze kaart is de basis voor beheersubsidies.

  • Ambitiekaart

    hierop staat de ambitie van de provincies voor de natuur. De kaart geeft aan welke natuur over ongeveer tien jaar gerealiseerd kan zijn in de natuurgebieden.

Basis voor de kaarten is het Informatiemodel natuur (IMNa)

Basis voor de kaarten is het Informatiemodel natuur (IMNa). Sinds 2010 maken de twaalf provincies hun natuurbeheerplannen op basis van het IMNa. Het Informatiemodel is afgeleid van de beheertypen uit de Index Natuur en Landschap en biedt een definitiekader (een gemeenschappelijke taal) op basis waarvan provincies en hun ketenpartners op een eenvoudige, snelle manier gegevens uitwisselen.

De natuurbeheerplannen van de provincies worden centraal verzameld in een uniforme geo-database (databestand met geografische gegevens) met informatie die door alle provincies, uitvoeringsinstanties en beheerders gebruikt kan worden.

Vaststellen Natuurbeheerplan

Het natuurbeheerplan wordt vastgesteld en gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten van de provincies. De procedure hiervoor is in het kort als volgt. Elk jaar op of rond 1 mei stellen de provincies hun concept-natuurbeheerplan voor het komende beheerjaar (kalenderjaar) vast. De plannen liggen van half mei tot begin juli ter inzage bij de provincies. Op 1 oktober wordt het definitieve natuurbeheerplan vastgesteld. Op de vaststelling van het plan is de procedure uit afdeling 3.4. van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) van toepassing.

Index Natuur en Landschap is de basis

De basis voor het natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Dit is een landelijk uniforme ‘natuurtaal’ die de typen natuur en landschap in Nederland beschrijft. De Index Natuur en Landschap is in overleg tussen beheerders en de overheid tot stand  gekomen.

Provinciale Natuurbeheerplannen 2024

Provinciale Natuurbeheerplannen 2023

Openstellingsbesluiten

In het provinciale openstellingsbesluit staat of de subsidie wordt opengesteld en hoeveel subsidie beschikbaar is (subsidieplafonds). Het model-openstellingsbesluit stellen de provincies gezamenlijk op. De uitwerking van het provinciale openstellingsbesluit verschilt per provincie.

Aanvraagperiode SNL

  • De aanvraagperiode voor Natuurbeheer is van 15 november tot en met 31 december.
  • De aanvraagperiode voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is in de periode juni tot en met oktober. De periode kan per provincie verschillen.

In het overzicht op de pagina ‘Openstellingsbesluiten SNL’ ziet u welke aanvraagperiode voor uw provincie geldt.

Natuurbeheerplan inzien via GIS-applicatie

Als u de beschikking heeft over een GIS-applicatie (bijvoorbeeld ArcGIS), kunt u de natuurbeheerplannen downloaden in ESRI gdb-formaat:

SNL-applicatie

De Natuurbeheerplannen kunt u raadplegen in de SNL-applicatie hier vindt u ook de collectieve beheerplannen van het SNL.

Meer informatie

Neem voor vragen over het natuurbeheerplan contact op met de provincie of het provinciale informatiepunt SNL (Overzicht provinciale contactpersonen natuurbeheer SNL(bijgewerkt op 08-07-2024))

Bent u op zoek naar een oudere versie?

Kijk dan op onze archiefsite. Belangrijk hierbij is dat u als datum 11 december 2023 of eerder selecteert.

SNL2.0 (applicatie)

Bijgewerkt op: 24 juni 2024

SNL2.0 is de applicatie voor de provinciale Natuurbeheerplannen van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), de natuursubsidie-beschikkingen en de kwantitatieve gegevens (hectares natuur verworven, ingericht en beheerd) voor de Voortgangsrapportage Natuur (VRN).

SNL2.0

Voor wie?

De applicatie is bedoeld voor gebruik door het publiek en door professionals in de SNL-keten. Dit zijn provinciale coördinatoren, natuurbeheerders, medewerkers van BIJ12 en de uitvoerende dienst RVO.nl en andere ketenpartners. Het publiek kan het systeem alleen raadplegen.

Waarvoor?

Via SNL2.0 zijn Natuurbeheerplannen, beschikkingenkaarten en VRN-gegevens aan te maken, in te dienen, te bewerken, te downloaden en te accorderen. De applicatie vervult daarmee een belangrijke functie bij de informatie-uitwisseling tussen ketenpartners in de natuurbeleids- en natuurbeheerketen.

Beschikkingenkaart

Via het SNL verlenen de provincies subsidie voor het behoud en de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen. Nieuwe subsidieaanvragen voor (agrarisch) natuurbeheer worden door de provincies en/of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gecontroleerd op eventuele overlap met andere, lopende subsidies voor hetzelfde doel. Zij doen dit om te voorkomen dat op dezelfde plek dubbele subsidie wordt verstrekt (anti-cumulatie controle).

In een landelijk referentiebestand zijn alle lopende natuursubsidiebeschikkingen te zien. Deze beschikkingenkaart kan worden gebruikt als hulpmiddel om op eventuele cumulatie te controleren.

De beschikkingenkaart is te raadplegen in SNL2.0. Of download de beschikbare beschikkingenkaarten (natuursubsidies) van 2020, 2021, 2022 en 2023 hier:

Natuurbeheerplan documenten

Voortgangsrapportage Natuur documenten

Beschikkingenkaart documenten

Helpdesk SNL2.0

Heeft u een vraag over de techniek of het functioneren van SNL2.0? Neem dan contact op met de functioneel beheerder van de applicatie via natuurbeheer@bij12.nl

Voortgangsrapportage Natuur

Sinds 2013 zetten Rijk en provincies zich in voor de aanleg van nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. De Voortgangsrapportage Natuur geeft een beeld over de voortgang van de realisatie van de afspraken uit het Natuurpact uit 2013, maar ook over de voortgang van de Bossenstrategie, Agenda Natuurinclusief, natuur in de rijkswateren en Programma Natuur.

Negende Voortgangsrapportage Natuur (2022): Investeren in nieuwe natuur en natuurkwaliteit blijft nodig

In 2022 zijn er weer stappen gezet voor de aanleg van nieuwe natuur, maar versnelling blijft nodig om de uiteindelijke natuurdoelen te halen. Dit blijkt uit de negende Voortgangsrapportage Natuur waarin het Rijk en de provincies gezamenlijk rapporteren over het natuurbeleid in 2022.

Inrichting natuur

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied verbinden. Dit draagt bij aan de biodiversiteit. Sinds 1 januari 2011 is er in totaal 48.511 hectare nieuwe natuur ingericht. Dat is 61% van het einddoel (80.000 hectare). In 2022 richtten de provincies in het kader van Natuurnetwerk Nederland 2.944 hectare nieuwe natuur in. Dat is ongeveer 1.000 hectare meer dan in 2021.

Natuurkwaliteit

Natuur is de basis van alles wat leeft. Maar niet alleen de omvang van natuur is belangrijk, ook de kwaliteit ervan. Kijkend naar de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijnen verkeren ongeveer driekwart van de Habitatrichtlijnsoorten en 90% van de habitattypen in een ongunstige staat. Via verschillende sporen werkt overheden en terrein beherende organisaties aan versterking van de natuur, zoals met het Nationaal Programma Landelijk Gebied, de Agenda Natuurinclusief 2.0 en de aanpak basiskwaliteit natuur. Ook de EU-Natuurherstelverordening vraagt om aanvullende maatregelen om de natuur te herstellen.

Bossenstrategie

In deze Voortgangsrapportage Natuur wordt voor het eerst ook kwantitatief gerapporteerd over de uitvoering van de landelijke Bossenstrategie van Rijk en provincies. In 2021 en 2022 is in totaal 823 ha nieuw bos gerealiseerd. Daarnaast is 1.861 ha natuurbos tot stand gekomen, vaak door omvorming van bestaande bossen naar bossen met meer natuurwaarden. Met de uitvoering van de Bossenstrategie dragen we bij aan doelen op het gebied van natuur, klimaat en recreatie.

Realisatiestrategie

Om de inrichting van nieuwe natuur extra te stimuleren, werken de provincies en het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) sinds 2021 samen in de Taskforce versnelling inrichting Natuurnetwerk Nederland. Tien van de twaalf provincies hebben een realisatiestrategie opgesteld waarin zij aangeven hoe zij de aanleg van nieuwe natuur kunnen versnellen. De andere twee provincies, Gelderland en Flevoland, geven aan dat zij met de huidige strategie hun opgave voor het Natuurnetwerk Nederland tijdig kunnen realiseren en hebben daarom geen realisatiestrategie opgesteld.

Gegevensleveringen

Voor de Voortgangsrapportage Natuur, die informeert over de voortgang in het voorgaande jaar, heeft BIJ12 in afstemming met de provincies een Gegevensleveringsprotocol (GLP) opgesteld. Op grond van dit GLP kunnen de provincies op een uniforme wijze de gegevens leveren over de Verworven en Ingerichte gebieden binnen het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Daarnaast worden ook alle gebieden geleverd binnen het NNN waar daadwerkelijk natuur ligt op dit moment, en wordt er aangegeven welke resterende inrichtingsambitie elke provincie nog heeft binnen het NNN. De levering van deze gegevens wordt ook wel het ‘kwantitatieve’ deel van de Voortgangsrapportage genoemd.

Na validatie van deze gegevens maakt BIJ12 hiervan een landelijk bestand, dat de basis vormt voor de cijfers en het kaartbeeld in de Voortgangsrapportage Natuur.

Het meest recente GLP VRN is hieronder te downloaden, samen met de Frequently Asked Questions waarin een aanvullende toelichting wordt gegeven. De leveringen zelf vinden plaats via de SNL-applicatie.

 

Gegevensleveringen - Downloads

Downloads - Voortgangsrapportage Natuur

Negende Voortgangsrapportage Natuur

Laatst bijgewerkt op: 19-12-2023
Download bestand Negende Voortgangsrapportage Natuur

Achtste Voortgangsrapportage Natuur

Download bestand Achtste Voortgangsrapportage Natuur

Zevende Voortgangsrapportage Natuur

Download bestand Zevende Voortgangsrapportage Natuur