Kenmerken: cilindervormig langwerpig lichaam, wordt niet langer dan 20 cm. Zeven ronde kieuwopeningen achter het oog. Mond bestaat uit een ronde mondschijf. Larven hebben geen ogen en een spleetvormige mond. In Nederland voorkomend in enkele relatief natuurlijke beken met een goede waterkwaliteit in Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg.
De soort paait in februari-mei op grindrijke plaatsen met stromend water. De dieren maken een nestkuil door steentjes met hun zuigmond te verslepen. Het vrouwtje zuigt zich vast aan een steen. Een mannetje zuigt zich vervolgens vast aan haar kop en draait zijn lichaam strak om haar heen waarna de eitjes afgezet en bevrucht worden. Na de voortplanting sterven de dieren.
Nadat de eitjes uitgekomen zijn, laten de larven zich met de stroom meevoeren naar detritusbanken en slibbodems. Hier graven ze zich in en leven ze van detritus en kleine organismen die uit het water gefilterd worden.
Na ca. 7 jaar metamorfoseren de priklarven aan het eind van de zomer en krijgen ze een mondschijf en ogen, waarna ze in het voorjaar voortplanten.

Komt voor in/op

Dooradering
Waterbeheergebieden

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Larve:

  • Larven groeien 2,5-9 jaar blind op in de bodem van stromende beken met een natuurlijk karakter. Hier houden ze zich op in detritus- en slibbanken bij een lage stroomsnelheid (<15 cm/s).
  • De aanwezigheid van stromingsluwe plaatsen in de beek waar detritus en fijne sedimenten kunnen bezinken is daarom belangrijk.
  • Intensief schonen en baggeren larvaal leefgebied is ongunstig omdat de larven met schoningsmateriaal op de kant terecht kunnen komen en sterven, maar ook omdat geschikt leefgebied voor larven hierdoor sterk afneemt.
  • Vermesting van beken waardoor een voedselrijke sliblaag ontstaat is ongunstig voor het leefgebied van de larven, omdat deze een voedselrijke anaerobe sliblaag niet tolereren. Daarnaast kunnen beken onder te voedselrijke omstandigheden dichtgroeien met watervegetatie waardoor stromings- en substraatdynamiek verstoort raken en de kwaliteit van larvaal habitat afneemt.

Adult:

  • In de nazomer, bij een lengte van 12-19 cm, metamorfoseren de larven naar volwassenheid.
  • Na de metamorfose eet de Beekprik niet meer en staat alles in het teken van de voortplanting.
  • Bij stijgende temperaturen in het voorjaar zoeken ze snel stromende (>30 cm/s) grindrijke delen in de beek op.
  • Hier maken ze een in grind met een diameter van 0,5-2cm een ovaal kuiltje van 20 cm doorsnee waarin de eitjes worden afgezet. In deze periode is de beekprik kwetsbaar voor roofdieren en zijn eitjes afhankelijk van voldoende aanvoer van zuurstofrijk water.
  • De larven laten zich vervolgens afzakken naar geschikte opgroeihabitats.

Soortspecifieke maatregelen

Larve:

  • Randzones van min. 10 m langs de beken niet bemesten om eutrofiëring tegen te gaan. Bomen in en langs de beek zo veel mogelijk laten staan om meer variatie in de vegetatie, stroming en substraat te krijgen. Dit leidt tot meer geschikt leefgebied voor beekprik larven.
  • Dood hout laten liggen in de beek voor meer variatie. Inrichten van bredere rustige zones in beektrajecten, waar het water bijv. door dood hout en bomen gestremd wordt. Deze zones zorgen tevens voor opvang van water bij afvoerpieken en voorkomen mogelijke inundatie van aangrenzende percelen.
  • Beken moeten jaarrond blijven stromen en mogen niet droogvallen. Hiermee rekening houden bij onttrekking van water in droge periodes.

Adult:

  • Onbewerkte randzones tussen akker en beek voorkomen erosie van de akker, waarbij overmatig fijne sedimenten en zand door afspoeling in de beek komen.
  • Een te grote toevoer van fijn sediment vermindert de variatie in substraattypen en de aanwezigheid van grindbanken.
  • Bomen in en langs de beek zo veel mogelijk laten staan voor meer variatie in stroming en substraat.
  • Bomen zorgen daarnaast voor beschaduwing, waardoor de beekbodem niet overwoekerd raakt met waterplanten.
  • Structuren in de watergang die voor turbulentie zorgen behouden of inbrengen, zoals dood hout en bedden sterrenkroos. Hierdoor treden lokaal voldoende hoge stroomsnelheden op, waarbij grindbanken ontstaan en schoongespoeld blijven.
  • Stuwen in bovenlopen verwijderen of passeerbaar voor vissen maken, ten behoeve van verruiming leefgebied en trek tussen paai- en opgroeigebieden.
  • Geen (exotische) roofvissen in beken uitzetten waar beekprik voorkomt, zoals zonnebaars, beekforel (buiten het oorspronkelijke verspreidingsgebied), bronforel en regenboogforel.
  • Voorkomen van eenvormigheid en rechtlijnigheid van het beekprofiel. Optimaal zijn situaties met meandering en een afwisseling van vernauwingen met stroomversnellingen en bredere rustige delen.

Factoren populatieontwikkeling

De beekprik is op veel plaatsen verdwenen door watervervuiling en het normaliseren van beeksystemen. Ook baggerwerkzaamheden, waarbij slib- en detritusbanken met daarin beekpriklarven verwijderd worden, vormen een bedreiging.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Zeer ongunstig
Verspreidingsgebied: Zeer ongunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Zeer ongunstig
Toekomstperspectief: Zeer ongunstig

Meer informatie

  • RAVON (2023). www.ravon.nl/soorten/soortinformatie/beekprik
  • Igoe F., Quigley D.T.G., Marnell F., Meskell E., O’Connor W. & Byrne C. 2004. The sea lamprey Petromyzon marinus (L.), river lamprey Lampetra fluviatilis (L.) and brook lamprey Lampetra planeri (Bloch) in Ireland: General biology, ecology, distribution and status with recommendations for conservation. Biology & Environment: Proceedings of the Royal Irish Academy 104(3): 43-56.
  • Kirchhofer A. 1996. Biologie, Gefährdung und Schutz der Neunaugen in der Schweiz.
  • Mitteilungen zur Fischerei NR. 56. Bundesamt für Umwelt, Wald und Landschaft.
  • Kroodsma H. & de Vos M. 2005. Prikken, ammocoeten en ander gespuis. Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer. RAVON 22(1): 8.
  • Maitland P.S. 2000. Ecology of the river, brook and sea lamprey. Conserving Natura 2000 Rivers Ecology. Series No. 5.
  • Ministerie EZ 2008. Natura 2000 profielendocument. Beekprik (Lampetra planeri) (H1096). Profielen Habitatsoorten, versie 1 september 2008.
  • Spikmans F., Schiphouwer M., Kranenbarg J. & Breeuwer H. 2013. Naar duurzame populaties beekprik in Noord-Brabant. Voorbereidingsstudie herintroductie. Stichting RAVON, Nijmegen & IBED – Universiteit van Amsterdam.
  • de Vos M. 2012. Beekprik. In: van Kessel N. & Kranenbarg J. 2012. Vissenatlas Gelderland. Ecologie en verspreiding van zoetwatervissen in Gelderland. Uitgeverij Profiel, Bedum.

Gerelateerde kennis