Komt voor in schoon stilstaand of langzaam stromend water. Bittervoorns kunnen al in heel kleine polders en polderpeilgebiedjes (slootlengte <500 m) een duurzame populatie opbouwen. Leeft in kleine groepjes. In het voorjaar worden de mannetjes solitair.
Bittervoorns hebben voor hun voortplanting grote zoetwatermossels nodig, waarin zij hun eitjes leggen. Wordt met name aangetroffen in Laag-Nederland, het laagveengebied, zoetwatergetijdengebied, zeekleigebied en rivierengebied (Holland, Utrecht, NW-Overijssel, Gelderland, Friesland).
Gebieden met hoge dichtheid aan sloten, in polders, water met goed ontwikkelde watervegetatie of een oevervegetatie.
Aanwezigheid grote zoetwatermossels is een randvoorwaarde. In beken en rivieren vooral in de aangrenzende vegetatierijke wateren of natuurvriendelijke oevers van kanalen en weteringen. Voedsel: voornamelijk plantaardig plankton en ook wel dierlijk voedsel.

Komt voor in/op

Natte dooradering.

Periode

Mei-augustus.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Algemeen:

  • Poldersloten in gebieden met vooral wat bredere (>2 m) sloten met voldoende waterdiepte (>40 cm) en goed ontwikkelde water en of oevervegetatie om te schuilen tegen predatie. De aanwezigheid van zoetwatermossels is een voorwaarde voor de voortplanting.
  • Kwaliteit van water (en bodem) moet goed zijn. Te voedselrijke sloten met dikke krooslagen of uitsluitend algengroei zijn ongeschikt als leefgebied. Diepere delen van de watergang worden gebruikt om te overwinteren, vegetatierijke oeverzone’s worden gebruikt om in voort te planten en als opgroeigebied voor de jongen.

Overwintering (oktober-maart):

  • Bittervoorns overwinteren (tijdens periodes van vorst en koude) onder bruggen, in duikers, in diepere delen van de watergang en ook wel onder blad, plantenresten e.d. Dit doen ze geclusterd met meerdere exemplaren, soms tot duizenden toe. In het overige deel van de watergang zijn ze dan nauwelijks aanwezig. De overwinteringsplekken bevinden zich veelal in dezelfde watergang waar ook de voortplanting plaatsvindt. Verplaatsingen van ondiepe naar diepere delen moet onbelemmerd kunnen plaatsvinden.

Voortplanting/paaitijd (mei-augustus):

  • Meest kwetsbare periode!
  • Eieren worden afgezet in grote zoetwatermosselsoorten.
  • Voortplantingsplaats moet voldoende vegetatierijke oeverzones/watergangen hebben met grote zoetwatermossels.
  • Dichte vegetatie beschermt zowel volwassen als jonge bittervoorns tegen predatie.
  • Het is belangrijk dat de bittervoorns zich kunnen verplaatsen van de winterverblijfplaatsen naar de voortplantingsplekken, en andersom.

Soortspecifieke maatregelen

Algemeen:

  • Polderplan opstellen waarin de fasering van bagger en schoningswerkzaamheden en inrichtingsmaatregelen worden vastgelegd.
Hierbij wordt rekening gehouden met de locaties waar populaties van de soort voorkomen.
  • Faseren van bagger en schoningswerkzaamheden in ruimte en tijd is noodzakelijk. Er moet altijd op min. 25% van de oppervlakte van watergangen voldoende geschikte habitat voor de bittervoorn en voldoende zoetwatermossels aanwezig blijven in de watergang.
  • Opties:
    • Fasering van de baggerwerkzaamheden binnen een smalle watergang <4 m): de ene kant van de watergang wel en de andere kant niet, en het jaar daarop andersom;
    • Fasering van de baggerwerkzaamheden binnen een brede watergang (>4 m): het middendeel van de watergang wel, en min. 1 m uit beide oeverkanten niet;
    • Fasering van schonings werkzaamheden door 25% van de water- en oevervegetatie te laten staan.
  •  Baggeren met baggerpomp zonder vleugels.
  • Grote zoetwatermossels uit bagger terugzetten.
  • Schoning van sloten (verwijderen vegetatie) bij voorkeur in september, en anders binnen de periode augustus-oktober.
  • Aanleg natuurvriendelijke oevers kan het leefgebied vergroten en maakt het mogelijk om zowel de
waterafvoer in de watergang te waarborgen alsook voldoende leefgebied voor de soort te behouden na schoning van de watergang.

Overwintering (oktober-maart):

  • Bij het uitvoeren van maatregelen in deze periode dient de luchttemperatuur boven het vriespunt te liggen en er mag geen ijs aanwezig zijn in de watergang.
  • Bij intreden van het winterpeil moeten de watergangen tenminste 30 cm water bevatten en enkele diepere (min. 80 cm) delen. Indien (vooral in veengebieden) de modderlaag dikker wordt dan de waterlaag, en de waterlaag dunner dan 20 cm, is baggeren noodzakelijk. Dan kunnen ook enkele diepere overwinteringsplekken aangelegd worden (<80 cm waterdiepte) indien deze beperkt aanwezig zijn.
  • Behoud van min. 25% van de oevervegetatie is belangrijk, zodat de soort kan schuilen na schonings werkzaamheden. Deze vegetatie moet ook bereikbaar zijn bij het intreden van een veelal lager winterpeil. Bij voorkeur oevervegetatie laten staan in de buurt van diepe delen in de watergang omdat zich hier overwinteringsplaatsen bevinden.
  • Het vermijden van waterval/bodemsprong bij duikers is belangrijk om de verschillende leefgebieden binnen de polder met elkaar in verbinding te houden.

Voortplanting/paaitijd (mei-augustus):

  • Ingrepen aan sloten buiten deze kwetsbare periode uitvoeren.
  • Aanleggen van natuurvriendelijke oevers kan het leefgebied en opgroeigebied vergroten.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Gunstig
Verspreidingsgebied: Gunstig
Populatie: Gunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstperspectief: Gunstig

Bronnen

  • RAVON 2023. https://www.ravon.nl/Soorten/Soortinformatie/bittervoorn
  • Alterra 2008. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/soorten/profiel_soort_H1134.pdf
  • Bouwma I.M., Janssen J.A.M., Hennekens S.M., Kuipers H., Paulissen M.P.C.P., Niemeijer C.M., Wallis de Vries M.F., Pouwels R., Sanders M.E. & Epe M.J. 2009. Realisatie landelijke doelen Vogel- en Habitatrichtlijn: een onderzoek naar de noodzaak voor aanvullende beleidsmaatregelen ter realisatie van de landelijke doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Alterra-rapport 1835. Alterra, Wageningen.
  • de Bruin A. 2007. Kansenkaart bittervoorn, Onderzoek naar de verspreiding van de bittervoorn in relatie tot het WOT kansen model. Stagerapport stichting RAVON, Nijmegen
  • Meijers M. 2013. Lijsten ANB doelen SvI agrarische potentie kansrijke gebieden agrarisch natuurbeheer. Rapportage in tabellen, niet gepubliceerd. Ministerie van Economische zaken, directie natuur & biodiversiteit, Den Haag.
  • Pouwels R., Bugter R.J.F., Griffioen A.J. & Wegman R.M.A. 2013. Beoordeling leefgebied habitatrichtlijnsoorten voor artikel17 van de rapportage. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-werkdocument 343, Wageningen.
  • Soortenstandaard Bittervoorn Rhodeus amarus DR Loket (december 2011)
  • Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013.015. Sovon, Nijmegen.

Gerelateerde kennis