Kenmerken: kleine zangvogel (gors), kop en schouders goudgeel, met roodbruin gestreepte borst, flanken en stuit. Man feller gekleurd dan vrouw. Wanneer aanwezig: jaarrond. Vermoedelijk grotendeels standvogel, buiten de broedtijd ook noordelijker vogels. In winterhalfjaar vaak in groepen. Habitatvoorkeur: karakteristieke soort van halfopen landschappen in Hoog-Nederland. Gebonden aan ontginningsgebieden met veel akkerbouw zoals essen, heide- en hoogveenontginningen. Daarnaast in droge natuurgebieden (halfopen heide) en grote kaalslagen.
Broedhabitat: bouwland of gemengd bedrijf met bosjes, heggen, bosranden, houtwallen en/of ruige en begroeide greppels. Aantal broedsels: 2-3, aantal eieren 3-6, broedduur 11-14 dagen,  nestjongenperiode 9-14 dagen. Broedperiode: eind april tot in augustus.
Winterhabitat: graanstoppels (zaden), onkruidenruigtes. Voedsel zomer: insecten, zaden en bessen. Voedsel winter: zaden. Voedsel jongen: insecten. Foerageermethode: foerageert vooral op de grond.

Komt voor in/op

Open akkerland, droge dooradering

Periode

Mei-augustus.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Gehele jaar
Optimale leefgebied bestaat uit:

  • min of meer kleinschalige teelt van granen en hakvruchten;
  • doorsneden door begroeide greppels of brede, onbeteelde wat ruigere randvegetaties;
  • omzoomd door houtige landschapselementen;
  • voldoende aanbod van zadenrijke winterhabitats. De soort vermijdt gebieden gedomineerd door wintergraan of grasland.

Broedseizoen (mei-augustus)
Nestgelegenheid:

  • Nest op of dichtbij de grond in een greppel/slootkant of bij lage en dichte heggen of struiken. Een heg met aansluitend een ongemaaide ruigere strook of greppel is een ideale broedplek.

Broedseizoen (mei-augustus)
Voedsel:

  • Aanwezigheid van voldoende insecten nabij de broedplek is essentieel. Ook zaden dienen aanwezig te zijn. Meeste insecten zijn aanwezig in onbespoten grazige randen.

Herfst/winter/vroege voorjaar (september-april)
Voedsel:

  • Geelgorzen zoeken ’s winters groepsgewijs zadenrijke habitats op, vooral in bouwland. Aanwezigheid van voldoende zaden is essentieel voor de winteroverleving. Vooral in de late winter bestaat er gebrek aan zaden, als aanvankelijk beschikbare zaadbronnen door kieming, rotting of consumptie zijn uitgeput. Er zijn goede ervaringen met de aanleg van ‘wintervoedselveldjes’, feitelijk ongeoogste graanakkertjes of –randen grenzend aan struwelen of bosranden. Geelgorzen maken hier graag gebruik van.

Soortspecifieke maatregelen

Gehele jaar:

  • Instandhouding of aanleg van kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, singels, heggen, struwelen en/of greppels. Heggen slechts eens in de 2-3 jaar snoeien en niet allemaal tegelijk en even hoog/breed, zodat variatie ontstaat.

Broedseizoen (mei-augustus)
Nestgelegenheid:

  • Geen werkzaamheden aan landschapselementen, greppels en bermen, etc uitvoeren in broedseizoen (begin april t/m eind augustus). Op bouwland: aanleg van ruige rand rond akkers, met name indien ook struiken en struwelen aanwezig zijn. Brede randen (>9 m) beter dan smalle, zeker in grootschalig open gebied. Op grasland in akkerlandgebied (waar nog geelgorzen voorkomen): randen niet maaien zodat ruigere vegetatie ontstaat. Met name zinvol indien ook struiken en struwelen aanwezig zijn. Brede randen (>9 m) beter dan smalle, zeker in grootschalig open gebied.

Broedseizoen (mei-augustus)
Voedsel:

  • Realiseer onbespoten stroken of randen binnen het leefgebied, waarin kruiden en insecten in hoge dichtheid kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld door braakleggen van randen binnen 100 m van de nestplaats.
  • In plaats van het vrijhouden van vegetatie kan er een gewasmengsel gezaaid worden of kan men onkruiden spontaan (dus zonder inzaai) laten groeien na grondbewerking.
  • Greppels en bermen niet elk jaar maaien, zodat ruigere vegetatie ontstaat, kruidige, zaaddragende gewassen zich beter kunnen ontwikkelen en insecten in aantal kunnen toenemen.
  • Akkerranden aanleggen met grazige vegetatie of inzaaien met gewasmengsel.
  • Het telen van meer dan twee gewassen, zodat gedurende het jaar verschillende foerageermogelijkheden ontstaan.
  • Vermijd het telen van slechts één gewas (monocultuur).

Herfst/winter/vroege voorjaar (september-april)
Voedsel:

  • Stoppels van gewassen als aardappel, biet en granen niet onderwerken en/of bespuiten, maar laten ‘overwinteren’, min. tot na 15 maart. Hoe langer met onderwerken wordt gewacht, hoe beter.
  • Aanleg van wintervoedselakkertjes door inzaai van mengsel met een hoog aandeel granen. Zulke akkertjes aanleggen nabij struwelen of bosranden (dekking!), of anders struwelen aanplanten.

Factoren populatieontwikkeling

In West- en deels ook Midden-Nederland als broedvogel verdwenen door verlies van broedhabitat:

  • Verdwijnen of ongunstig beheren van kleinschalige landschapselementen als greppels, struwelen, heggen en houtwallen. Deze factoren ook betrokken bij lokale achteruitgang op hogere gronden.
  • Gebruik van landbouwbestrijdingsmiddelen leidde in verleden tot onbedoelde vergiftiging.
  • Aanbod winter- en zomervoedsel afgenomen.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Zeer ongunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Zeer ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Niet-broedvogel: Gunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Gunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstverwachting: Gunstig

Meer informatie

  • SOVON 2023. https://stats.sovon.nl/stats/soort/18570
  • Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2): GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht
  • Ehrlich P.R., Dobkin D.S., Wheye D. & Pimm S.L. 1994. The Birdwatcher’s Handbook: A Guide to the Natural History of the Birds of Britain and Europe: Oxford University Press.
  • Ferguson-Lees J., Castell R. & Leech D. 2011. A field guide to monitoring nests. BTO, Norfolk.
  • Kleijn D., Hammers M. & Teunissen W. et al. 2013. Effect inzaaien gewasmengsels op akkervogels in de winter.
Symposium akkervogels. Alterra, Wageningen. 12 december 2013.
  • Mildenberger H. 1994. Die Vögel des Rheinlandes (Band 2). Gesellschaft Rheinischer Ornithologen, Düsseldorf.
  • Mullarney K., Svensson L., Zetterström D. & Grant P.J. 2005. ANWB vogelgids van Europa. Tirion Uitgevers BV,
Baarn.
  • van Noorden B. 2013. Tien jaar akkervogels in het hamsterreservaat Sibbe. Limosa 86: 153-168.
  • Ottens H.J., Wiersma P. & Koks B.J. 2013. Wintervoedsel voor Groningse en Drentse akkervogels. Limosa 86:
192-202.
  • RSPB species advisory sheets, farming. Advisory sheets available at
www.rspb.org.uk/ourwork/farming/advice/species.aspx
  • SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998–2000. Nederlandse
fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate SurveyNederland,
Leiden.
  • Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. &
Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de
Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013/015. Sovon, Nijmegen.
  • Wiersma P., Ottens H.J., Kuiper M., Schlaich A.E., Klaassen R.H.G., Vlaanderen O., Postma M. & Koks B.J.
2014. Analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in de Provincie Groningen. Rapport Stichting
Werkgroep Grauwe Kiekendief, Scheemda.

Gerelateerde kennis