Kenmerken: kleine zangvogel met grijsbruin gestreepte rug en vuilwit gestreepte buikzijde. In voorjaar met opvallende zang en baltsvlucht (parachute). Veel op de grond, maar ook op paaltjes. Wanneer aanwezig: hele jaar.Nederlandse broedvogels overwinteren (deels) in Zuid-Europa. Overwinteraars in Nederland merendeels afkomstig uit noordelijker contreien.

Habitatvoorkeur: open terrein met lage begroeiing.Broedperiode: half april-begin augustus. Eileg vooral half april-begin juni.Aantal broedsels: 1-3, aantal eieren 4-6, broedduur 11-15 dagen, nestjongenperiode 10-14 dagen. Broedhabitat: uiteenlopende open terreintypen, vooral kwelders, boerenland, vochtige heide en open duinen. Hoogste dichtheden op boerenland in grootschalige open graslanden en akkerbouwgebieden.

Habitatvoorkeur: zelfde als broedhabitat.

Voedsel zomer: insecten en hun larven, grote spinnen, rupsen, slakjes, kleine wormen (zowel ouders als jongen). Voedsel winter: zelfde, aangevuld met kleine zaden. Foerageermethode: zoekt voedsel schuifelend op bodem en in lage vegetatie.

Komt voor in/op

Open grasland, beekdalen.

Periode

Half april – eind juli.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Broedseizoen (half april-eind juli) Nestgelegenheid:

  • Grondnest goed verborgen, doorgaans tussen overjarig plantmateriaal, vaak in of nabij berm/greppel of slootrand.
  • Verhogingen in de omgeving van nest, zoals paaltjes en hekken, worden benut als uitkijkpost of beginpunt van zangvlucht.
  • Effecten van begrazing wisselend; kans op vertrapping, maar door mest ook meer voedsel.

Broedseizoen (half april-eind juli) Voedsel:

  • Zoekt voedsel op de grond en in lage vegetatie. Moet daarbij vrijelijk kunnen bewegen.
  • Aanwezigheid van enig vee (koeien, paarden) is waarschijnlijk gunstig: variatie in vegetatiestructuur, insecten op uitwerpselen.
  • Voedsel wordt soms ook gehaald op honderden meters van nest, bijvoorbeeld op begraasde dijken (schapen) of pas gemaaid hooiland.

Soortspecifieke maatregelen

Nestgelegenheid:

  • Maak overhoekjes (tenminste enkele tientallen vierkante meters groot) of lijnvormige elementen (tenminste enkele tientallen meters lang) met ruigere grazige vegetatie.
  • Slootkanten, greppels, bermen etc. niet maaien in april-augustus. Ook aangrenzende stroken/randen van 5 meter niet maaien.
  • Hogere kruiden en paaltjes laten staan.
  • LET OP: zenuwachtige vogel op paaltje, hek of draad (voortdurend zacht roepend, voedsel soms zichtbaar in snavel) duidt op aanwezigheid van nest met jongen binnen enkele tientallen meters.

Voedsel:

  • Maak gebied voedselrijker: zorg voor aanwezigheid van structuurrijke, vochtige, insectenrijke, niet te hoge (<50 cm) en te dichte vegetaties.
  • Vermijd gebruik van kunstmest en pesticiden.

Factoren populatieontwikkeling

Verlies van geschikt broedhabitat als gevolg van schaalvergroting en intensivering van landbouw.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: matig ongunstig
Toekomstverwachting: matig ongunstig

Niet-broedvogel: Matig ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Matig ongunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstverwachting: matig ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/10110
  • Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
  • Beintema A.J., Moedt O. & Ellinger D. 1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & Co, Haarlem.
  • de Boer V. & Slaterus R. 2012. Weidevogels binnen het provinciale meetnet in Gelderland in 2012. Sovon-rapport 2012/48. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Ferguson-Lees J., Castell R. & Leech D. 2011. A field guide to monitoring nests. BTO, Norfolk.
  • Roodbergen M., Teunissen W. & Liefting M., 2011. Winteropvang voor akkervogels in Zeeland. SOVONonderzoeksrapport 2011/22. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.

 

Gerelateerde kennis