Kenmerken: miniatuur roofvogel (haaksnavel), man met roodbruine rug, zwart oogmasker en grijze kop, vrouw onopvallender; rechtop zittend op uitkijkplaatsen.
Wanneer aanwezig: mei-september (vestigingen tot in juni); trekt via Zuid-Oosten weg naar overwinteringsgebieden in zuidelijk Afrika.
Habitatvoorkeur: halfopen, structuurrijke landschappen met een rijk aanbod van grote insecten en kleine gewervelden; in cultuurland vrijwel alleen bij extensief grondgebruik (bloemrijke graslanden) en vnl. beperkt tot Noordoost- en Oost-Nederland en ZuidLimburg. In toenemende mate ook elders te verwachten.
Voedsel zomer: insecten en kleine gewervelden.
Voedsel jongen: insecten.
Foerageermethode: vanaf uitkijkpunt jagend, soms ook biddend.
Broedhabitat: dichte, vaak forse (doorn)struiken, ook in jonge boompjes.
Broedperiode: half mei-half augustus. Eileg vooral tweede helft mei en in juni, nalegsels tot half juli; laatste jongen vliegen half augustus uit.
Aantal broedsels: 1, aantal eieren 4-7, broedduur 14-16 dagen, nestjongenperiode 13-15 dagen.

Komt voor in/op

Droge dooradering.

Periode

Mei-augustus.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Broedseizoen (eind mei-half augustus)
Nestgelegenheid:

  • Nestelt meestal in forse doorndragende struiken zoals braam, sleedoorn, hondsroos en meidoorn. Ook wel in jonge aanplant, soms ook elders. Hoogte meestal 1-4 m, soms echter zeer laag (20 cm) of tot 7 m hoog (bomen).
  • LET OP: broedvogels vaak lastig vast te stellen (stiekem gedrag, tenzij bij nest met jongen); ongepaarde vogels zijn vaak opvallender. Zie telrichtlijnen/nestonderzoek www.sovon.nl/nl/soort/15150 Soort is matig verstoringsgevoelig (<100 m).

Broedseizoen (eind mei-half augustus)
Voedsel:

  • Foerageert bij laagblijvende, kruidenrijke vegetaties. Jaagt vanaf uitkijkpunt. Achteruitgegaan door schaarser worden van prooidieren door verruiging, verdroging, verzuring, vermesting, herbicidengebruik en frequent en grootschalig maaien.

Soortspecifieke maatregelen

Broedseizoen (eind mei-half augustus)
Nestgelegenheid:

  • Handhaven en beschermen van (forse struwelen):
    • Bij matige tot intensieve beweiding grote, zonnig gelegen struwelen uitrasteren (door vraat uitgeholde struwelen zijn ongeschikt als nestplaats);
    • Heggen niet allemaal tegelijk snoeien, maar in vijfjarige roulatie;
    • Te ver uitgegroeide hagen sterk terugsnoeien (vermindert tevens kans op roofdieren zoals kraaien);
    • Snoeihout laten liggen (grote takkenbossen zijn geschikt als nestplaats!) of versnipperen (uitgestrooid leidt dit tot opslag van ruigte).
  • Beperk wandel- en fietsroutes in de buurt van nesten (en dwars door territoria).

Nieuwe habitat maken:

  • Plant in terreinen van minstens 7-10 ha doornstruiken aan (incl. bramen), max. 20 m uit elkaar);
  • Streef naar bolvormig uitgroeiende struiken van 1,5-3 m hoogte die los van elkaar staan, of naar doorhagen met diversiteit in hoogte (1,5-3 m);
  • Maak uitkijkpunten (belangrijk tijdens jacht) als die er nog niet zijn, bijv. paaltjes slaan met onderlinge afstand van ca. 12 m. Nieuwe terreinen geschikt maken is vooral effectief nabij bronpopulaties. In agrarisch cultuurland momenteel vooral nestelend in ZO-Groningen, Drenthe, ZO-Achterhoek, ZO-Limburg. Goede kansen voor vestiging/uitbreiding o.a. in Twente, delen van Rivierengebied, Noord-Brabant en de Peel.

Broedseizoen (eind mei-half augustus)
Voedsel:

  • Structuurvariatie (overgangen nat/droog, open/gesloten) vergroten en insectenrijkdom bevorderen door:
  • Extensieve begrazing (waardoor mozaïekstructuur ontstaat);
  • Gefaseerd (in ruimte en tijd) maaien van grazige vegetaties (nooit alles in één keer; ideaal is gedeelte maaien in gescheiden stroken, gevolgd 2 weken later door maaien van nieuwe stroken haaks op eerste maaibeurt, waardoor variatie van korte en langere vegetaties ontstaat);
  • Aanleggen van poelen en algehele vernatting door dempen van sloten etc. Extensief beheer gericht op toename van aantallen en diversiteit van planten, vlinders en libellen is ook geschikt voor grauwe klauwier.

Naast bovenstaande maatregelen:

  • Ruigtestroken maken en kleinschalige voedselrijke plekken (bijv. houtstapels);
  • Verschralen door maaien en afvoeren (voedselrijke vegetatie 1x per jaar, voedselarme vegetatie 2x per jaar).

Factoren populatieontwikkeling

Nederland:
Kwaliteit broedhabitat (gebrek aan geschikte prooidieren vaak groter probleem dan nestgelegenheid);
Populaties komen versnipperd voor en er is weinig uitwisseling;
Buiten Nederland:
Condities (o.a. droogte) tijdens de trek en in de overwinteringsgebieden.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: matig ongunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: matig ongunstig
Toekomstverwachting: matig ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/15150
    Van den Burg A., Nijssen M., Geertsma M., Waasdorp S. & Van Nieuwenhuyse D. 2011. De Grauwe Klauwier: ambassadeur voor natuurherstel. KNNV Uitgeverij, Zeist.
  • Tryjanowski P., Karg M.K. & Karg J. 2003. Food of the Red-backed Shrike Lanius collurio: a comparison of three methods of diet analysis. Acta ornithologica 38: 59-64.

Gerelateerde kennis