Kenmerken: veel groter dan zanglijster, witte ondervleugel, ratelende harde roep, gewoonlijk nogal schuw.
Wanneer aanwezig: regionaal gehele jaar aanwezig (vooral Zuid-Nederland), elders afwezig van november-januari. Deel overwintert in Zuidwest-Europa.
Habitatvoorkeur: open tot halfopen cultuurlandschappen in vooral Hoog-Nederland. Schaars in stedelijk gebied en in uitgestrekte bosgebieden doorgaans alleen randbewoner. Afwezig in grote delen van Laag-Nederland.
Voedsel zomer: ongewervelden, vooral regenwormen en insecten(larven), aangevuld met bessen en zaden.
Voedsel winter: ongewervelden, fruit en bessen.
Voedsel jongen: ongewervelden, vooral regenwormen, rupsen, keverlarven, vliegen.
Foerageermethode: foerageert vooral op de grond, in de nazomer en winter ook in struiken en bomen.
Broedhabitat: broedt in cultuurlandschap vooral in loofbomen, vaak in singels of (randen van) kleine bosjes.
Winterhabitat: solitair, paarsgewijs of in groepen, deels op boerenland.
Aantal broedsels: 1-2, aantal eieren 4-5, broedduur 13-15 dagen, nestjongenperiode 12-15 dagen. Broedperiode: eind maart-begin augustus. Eileg eind maart tot begin juli (piek april en mei); laatste jongen vliegen begin augustus uit.
Komt voor in/op
Droge dooradering, bosrand/erfvogels en boerenlandvogel.
Doelsoortspecifieke terreinkenmerken
Broedseizoen (maart-juli)
Nestgelegenheid:
Bouwt nest van laag (1,5 m) tot hoog (meer dan 15 m), meestal op 2-10 m hoogte in boom, tegen stam, op horizontale zijtak of in vork.
Nest vaak in omgeving van een der zangposten.
Wordt vooral in jongenfase zeer fel verdedigd tegen o.a. kraaien en roofvogels.
Nesten vroeg in het seizoen graag in coniferen (taxus) of loofbomen met klimop.
Broedseizoen (maart-juli)
Voedsel :
Foerageert veel in weilanden, ook wel op braakliggende akkers, op ongewervelden (regenwormen, kevers, slakken, mieren, spinnen, etc.).
Foerageervluchten over 300 m of meer zijn normaal.
Nazomer/herfst/winter (augustus-februari)
Foerageert in relatief open gebied (weilanden/akkers, bomen).
Sommige overwinteraars verdedigen voedselbronnen (winterterritorium) zoals bomen met maretak (Zuid-Limburg) of besdragende struiken.
Soortspecifieke maatregelen
Broedseizoen (maart-juli)
Nestgelegenheid:
Hoge bomen in cultuurlandschap behouden is essentieel (broeden, zang¬en uitkijkpost).
Onderhoud van opgaande landschapselementen buiten broedseizoen plegen.
Kleinschaligheid van landschap vergroten (bijv. singels aanleggen) kan een positief effect hebben (combinatie bomen van minstens 3-5 m hoogte en grasland).
Broedseizoen (maart-juli)
Voedsel:
Graslanden beweiden bijv. met koeien.
In hooiland niet alles tegelijk maaien, zodat voedsel over langere periode beschikbaar blijft.
Enige extensivering van grondgebruik (verminderen pesticidengebruik en overbemesting) is gunstig voor ongewervelden (voedsel).
Verdroging door rigoureuze ontwatering tegengaan (sloten dempe, drainage verminderen).
Nazomer/herfst/winter (augustus-februari):
Behoud van voedselbomen en –struiken.
Factoren populatieontwikkeling
Nederland:
Kwaliteit broedhabitat in agrarisch landschap is verminderd door ontwatering (verdroging, wormen onbereikbaar) en omzetting grasland in bouwland, met name mais (ongeschikt om te foerageren).
Grootschalig verwijderen van populieren (singels, bosjes) en oude fruitbomen is ongunstig. –
Binnen/buiten Nederland:
Broedbestand vertoont inzinking na strenge winters, vooral als die tot in Zuidwest-Europa doordringen.
Staat van instandhouding (per 2022)
Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig
Niet-broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig
Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland, 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
Cramp S. (ed.). 1988. The Birds of the Western Palearctic (5). Oxford University Press, Oxford.
Ferguson-Lees J., Castell R. & Leech D. 2011. A field guide to monitoring nests. BTO, Norfolk.
Mildenberger H. 1994. Die Vögel des Rheinlandes (Band 2). Gesellschaft Rheinischer Ornithologen, Düsseldorf.
Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013.015. Sovon, Nijmegen.