Kenmerken: forse lijster, grijze stuit en kop, tsjakkerende roep, doorgaans in groepen. Wanneer aanwezig: op broedplaats van half maart tot in juli/augustus (doortrek tot half mei en vanaf september). In trektijd en winter talrijk, vogels afkomstig uit Scandinavië en Rusland. Habitatvoorkeur: open tot halfopen landschappen met hoog aandeel grasland.
Broedhabitat: afwisseling van (liefst vochtige) graslanden en boomgroepen, bij ons vooral in singels, kleine (populieren)bosjes en hoogstamboomgaarden in Zuid-Limburg en Oost-Nederland. Solitair of met enkele paren bijeen broedend. Aantal broedsels: 1-2, aantal eieren 3-6, broedduur 10-13 nestjongenperiode 12-16 dagen. Broedperiode: eileg eind maart tot eind juni, piek half april tot half mei. Laatste jongen vliegen in juli uit.
Winterhabitat: open graslandgebieden, half-open cultuurland en struweelrijke duinen. Ook in steden en dorpen, vooral bij streng winterweer.
Voedsel zomer: vooral regenwormen, maar ook insecten. Voedsel winter: regenwormen, fruit en bessen. Voedsel jongen: regenwormen. Foerageermethode: vooral op de grond (hippen en pikken), in najaar en winter ook in struiken (bessen).
Nestelt vooral in kleinschalig cultuurlandschap met hoogstamboomgaarden en populieren in Zuid-Limburg Nest in loofbomen (soms in hoge struiken) tegen hoofdstam of op zware zijtak; door bebladering van bomen vaak goed zichtbaar (stroslierten kenmerkend).
Nesthoogte van 1,5 tot meer dan 15 m, vaak 4-10 m. Elders in Nederland in vergelijkbare situaties broedend (bijv. populieren in Rivierengebied en Drentse beekdalen).
Weinig plaatstrouw (vooral na mislukking van nesten), maar sommige locaties vele jaren achtereen bezet.
LET OP: doortrek tot laat in voorjaar, en zingende vogels in groepen zijn veelal trekkers.
Broedvogels in kleine kolonies zijn half april druk bezig (nestbouw, verjagen van kraaien en roofvogels).
Solitaire paren kunnen zich tot eind mei vestigen en zijn onopvallend.
Broedseizoen (eind maart- half juli)
Voedsel:
Open grasland (met kort gras(<10 cm), meestal binnen 100 m (maar tot op 250 m) van broedlocaties.
Graslanden moeten voldoende regenwormen (en insecten) bevatten.
Nestplekken beschermen (worden soms hergebruikt, zowel binnen als tussen broedseizoenen).
Handhaven van hoogstamboomgaarden en populierenbossen/singels in Zuid-Limburg en Oost-Nederland, indien (vochtig) grasland in de buurt is (bijv. in beekdalen).
Broedseizoen (eind maart- half juli)
Voedsel:
Handhaven van graslanden in de buurt van broedplaatsen van kramsvogels.
Graslanden kunnen worden beweid (vooral koeien, gemiddelde tot hoge dichtheden zodat gras kort blijft) of worden gemaaid (maar niet alle graslanden tegelijk!).
Hierdoor is voedsel permanent bereikbaar.
Graslanden vochtig houden en niet rigoureus ontwateren.
Factoren populatieontwikkeling
Vestiging vanaf jaren zeventig en afname vanaf jaren negentig passen in internationaal patroon, vooral merkbaar langs grenzen van broedgebied (waaronder Nederland).
Toegenomen resp. wegvallende populatiedruk (om onbekende reden) hierbij mogelijk belangrijker dan factoren binnen ons land.
Regionaal lijken vermindering van nestgelegenheid (kappen populieren) en voedsel (door ontwatering en omzetting grasland in bouwland) van enige betekenis.
Rol van nestpredatie (lokaal hoog) is onduidelijk.
Soort staat op punt als broedvogel te verdwijnen uit Nederland.
Staat van instandhouding (per 2022)
Broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: zeer ongunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig
Niet-broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig
Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2): GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
Ehrlich P.R., Dobkin D.S., Wheye D. & Pimm S.L. 1994. The Birdwatcher’s Handbook: A Guide to the Natural History of the Birds of Britain and Europe. Oxford University Press.
Hustings F. & Ganzevles W. 1984. Aantallen, verspreiding en broedbiologie van de Kramsvogel Turdus pilaris in Zuid-Limburg. Limosa 57: 37-42.
Mullarney K., Svensson L., Zetterström D. & Grant P. J. 2005. ANWB vogelgids van Europa. Tirion Uitgevers BV, Baarn.
Ovaa A. 1998. Kramsvogels als broedvogel in Limburg: verleden, heden en hoe lang nog in de toekomst? Limburgse Vogels 9: 1-4.
SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998–2000. Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate SurveyNederland, Leiden.
Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. & Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013/015. Sovon, Nijmegen.