Ralachtige, maar in tegenstelling tot andere rallen in droge habitats levend. Zichtwaarnemingen schaars (alleen na verstoring): bruinige vogel waarvan roestbruine bovenvleugel, lange hals en (bij opvliegen) hangende poten meest opvallen. Karakteristieke luide en verdragende territoriumroep van het mannetje (raspend ‘krek-krek’). Dit vormt enige houvast om aanwezigheid vast te stellen. Wanneer aanwezig: begin mei tot begin augustus (incidenteel tot in november), piek eind mei-half juli. Zeer laat broedseizoen, met uitkomende legsels tot in eind juli. Mannetjes in toenemende mate zwijgzaam bij de start van de vleugelrui, eind juli. Overwintert in Afrika.

Habitatvoorkeur: zeer open, meestal laag gelegen graslanden of akkers.
Broedhabitat: structuurrijke hooilanden, pioniersituaties natuurontwikkeling, regionaal ook grootschalige akkers (Groningen, Flevoland) met luzerne, karwij en wintergranen, recent ook in natuurbraakpercelen of brede (>10 m) akkerranden. Doorgaans 80% van de broedpopulatie in agrarisch beheerde terreinen. Bij hooiland sterke nadruk op percelen met late maaidata (na15 juni), in beheer bij terreinbeherende organisatie (Staatsbosbeheer, Provinciaal Landschap, Natuurmonumenten). Aantal broedsels: 1-2, aantal eieren 7-12, broedduur 16-19 dagen, jongen (nestvlieders) na 34-38 dagen vliegvlug. Broedperiode: begin mei-begin september.

Voedsel zomer: slakjes, wormen en andere ongewervelden. Voedselaanbod lijkt in hooiland geen beperking, in akkergebieden ligt dat mogelijk anders. Voedsel jongen: zie boven, vergelijkbaar met volwassen vogels. Foerageermethode: foerageert vooral op de grond en neemt voedsel op van blad van planten.

Komt voor in/op

Open grasland, open akkerland.

Periode

Mei-augustus.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Broedseizoen (begin mei-begin september):

  • Grootschalige percelen met luzerne, karwij, graszaad en wintertarwe in het Oldambt (Groningen) en
(wisselende, kleinere aantallen) elders in Groningen en in Flevoland.
  • Matig verstoringsgevoelig.

Soortspecifieke maatregelen

Broedseizoen (begin mei-begin september):

  • Teeltplan met grote oppervlakte van genoemde
gewassen; Kwartelkoning mijdt namelijk gebieden met sterk versnipperd teeltplan.
  • Broeden in luzerne is nooit succesvol, tenzij dit gewas als vorm van braak wordt geteeld (concept vogelakkers zoals dat in Groningen wordt toegepast,
maar dan zonder maaien in de periode 1 mei-1 augustus).
  • Vooral vestigingen in wintertarwe zijn kansrijk,
vanwege de late oogstdata. Waarnemingen in 2013 en 2014 in het Oldambt laten zien dat ook natuurbraakpercelen of –randen (>10 m breed) als
territorium dienen. Ook hier geldt: niet maaien voor 1
augustus, nog beter niet voor 1 september gezien de iets latere vestiging in akkers t.o.v. hooiland. Grootste knelpunt bij late maaidatums hier is voorkomen van distels in de randen.
  • Publieke toegang tot wegen en paden in uiterwaarden
beperken, met name op het oog op loslopende honden. In Duitsland worden om deze reden zelfs broedgebieden aan de rand van stedelijk gebied
door brede watergangen gescheiden van bebouwing.

Factoren populatieontwikkeling

  • Vroege en synchrone maaidata: zonder maatregelen wordt habitat in het begin van het broedseizoen reeds gemaaid. Ook bij percelen met beheersregime zijn vroege maaidata (periode 1 juni-31 juli) een knelpunt.
  • Sterk verminderde habitat-beschikbaarheid vanaf 1 juni: dit beperkt de vestigingsmogelijkheden voor tweede broedsels nog sterker dan bij eerste broedsel vanaf begin mei.
  • Twee broedsels per jaar zijn nodig om te compenseren voor de hoge sterfte van volwassen vogels. Voortbestaan Kwartelkoning in Nederland is dus sterk afhankelijk van broedsucces.
  • Sterfte onder kuikens (eventueel volwassen vogels, vogels zijn eind juni 3 weken vanwege rui niet in staat tot vliegen) bij maaien of oogsten van buiten naar binnen. Vaak maaien in belangrijk akkerbouwgewas als luzerne reduceert de mogelijkheden tot succesvol broeden aldaar tot nul.
  • Vegetatiesuccessie: indien vegetatie niet jaarlijks wordt gemaaid (zoals in beweide percelen of natuurontwikkeling het geval) wordt de habitat onaantrekkelijk, o.a. doordat het lopen wordt bemoeilijkt door de ontwikkeling van de strooisellaag.
  • Maaiveldverlaging of aanleg van nevengeulen in rivieruiterwaarden verkleint habitataanbod en vergroot kans op verliezen door zomerse hoogwaters.
  • Daarnaast is het aannemelijk dat jaarlijks wisselende aantallen Kwartelkoningen van elders naar Nederland komen, afhankelijk van de situatie in de rest van het verspreidingsgebied of de omvang van de totale populatie.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Zeer ongunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Zeer ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig
De populatie is na een piek eind jaren negentig zeer sterk in aantal achteruitgegaan.

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/4210
  • Alterra 2008. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=profielen
  • Gerritsen G., Koffijberg K. & Voskamp P. 2004. Beschermingsplan Kwartelkoning. Rapport EC-LNV 271.
Ministerie van LNV, Den Haag.
  • Koffijberg K. 2007. Bescherming van Kwartelkoningen in hooiland. De Levende Natuur 108: 193-198.
  • Koffijberg K. & Nienhuis J. 2003. Kwartelkoningen in het Oldambt: een onderzoek naar de populatiedynamiek,
habitatkeuze en mogelijkheden voor beschermingsmaatregelen. SOVON-onderzoeksrapport 2003/04.
SOVON Vogelonderzoek Nederland/Provincie Groningen, Groningen.
  • Koffijberg K. & Schäffer N. 2006. Species Action Plan Corncrake. BirdLife International, Wageningen.
  • Koffijberg K. & Schoppers J. 2009. De Kwartelkoning in Nederland in 2008 en evaluatie van het
Beschermingsplan Kwartelkoning. SOVON-informatierapport 2009/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland,
Beek-Ubbergen.
  • Koffijberg K., Majoor F. & Schoppers J. 2010. Evaluatie van
beschermingsmaatregelen voor Kwartelkoningen in rivieruiterwaarden in Overijssel en Gelderland. SOVONonderzoeksrapport
2010/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Krijgsveld K.L., Smits R.R. & van der Winden J. 2008. Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update
literatuurstudie naar de reactie van vogels op recreatie. Rapport 08-173, Bureau Waardenburg, Culemborg.
  • Schipper A.M., Koffijberg K., van Weperen M., Atsma G., Ragas A.M.J., Hendriks A.J. & Leuven R.S.E.W. 2011.
The distribution of a threatened migratory bird species
in a patchy landscape: a multi-scale analysis. Landscape Ecology 26:397–410.
  • Vogel R.L., Bouwma I., Koese B., Kranenbarg J., La Haye M., Odé B., Sierdsema H., Sparrius L., Verburg P. &
Zollinger R. 2013. Het belang van Nederland buiten de Ecologische Hoofdstructuur voor soorten van de
Vogelrichtlijn en van bijlage V van de Habitatrichtlijn. Sovon-rapport 2013.015. Sovon, Nijmegen.

Gerelateerde kennis