Typische waterkikker, zon/warmteminnend. Komt vooral voor op voedselarmere wateren op de zandgronden, daarnaast in kleinschalig cultuurlandschap, laagveen en op rivierklei. ’s Nachts ook wel op land of in de oeverzone om voedsel te zoeken. Individueel overwinterend op land, incidenteel ook in water. Moeilijk te onderscheiden van andere ‘groene’ kikkers; Bastaardkikker maakt deel uit van de populaties van poelkikker.

Dichtheden tot 5-10 per m2 op de koorplekken niet ongewoon. In goede wateren enkele tientallen en, in zeer goede wateren (vennen) enkele honderden poelkikkers per water. Vaak komen ze gemengd met bastaardkikkers voor. Volwassen dieren gebiedstrouw. Profiteert van maatregelen voor grote modderkruiper, heikikker, kamsalamander, knoflookpad, rugstreeppad, medicinale bloedzuiger.

Komt voor in/op

Natte dooradering.

Periode

Mei-september.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Trek naar land (half maart-april):
  • Open landschap, overgangen zand/klei/veen.
  • Structuurrijke oevers, natuurvriendelijke oevers; microgradiënten.
  • In basisbiotoop moeten meerdere van dit soort plekken (duurzaam, permanent) aanwezig zijn:
    • Geleidende) structuren tussen land en water over afstand van max. 100-200 m;
    • Bij kruisingen met wegen: Amfibieëntunnel met hiernaar geleidende structuren.
Adulten actief (half maart-oktober):
  • Met name in zwakzure, oligotrofe, schone stilstaande wateren (vennen) in landschapstypen bos, heide en hoogveen (natuurgebieden).
  • Ook in half-natuurlijk grasland, agrarische kleipolders met kwel, laagveengebieden en uiterwaarden.
  • Wateren met:
    • Weinig waterplanten (maar dan met bodemsubstraat);
    • Met waterplanten (pionierstadia);
    • Onbeschaduwd water;
      Goed begroeide oeverzone (landhabitat) met een soortenrijke vegetatie en structuurvariatie (i.v.m. continu voedselaanbod);
    • Waterhabitat en landhabitat veelal binnen 15 m van elkaar;
    • Water maakt deel uit van een groter complex aan wateren;
    • Relatief droog gebied met veel (tijdelijke) wateren is goed biotoop;
    • Tijdelijk droogvallende wateren (alwaar vaak subadulte dieren).
Aanwezigheid eiklompen en larven (half mei-half september):

Voorwaarden:

  • Rustige (niet-betreden) oeverzones;
    • Ondiep water bij oeverzone (snel opwarmend);
    • Geen of weinig (grote) vissen;
    • Continu waterhoudend in april-augustus (met voldoende diepte);
    • Oligotroof of mesotroof water voor de voortplanting en voor de larvenontwikkeling. pH max. 8-9, meestal echter beduidend lager (tussen de 4,5 en 7);
    • Schoon, helder water voor afzet eiklompen. Vaak zijn dit wateren die rijk zijn aan onderwater-en oeverplanten.
Metamorfose jongen en dispersie jongen (half juli-september):

Kenmerken:

  • Water tot op 500 m is bereikbaar;
  • Tussenliggende habitat moet geschikt zijn: vochtige microhabitats zoals greppels of natte weilanden.
Overwintering (half oktober-half april):

Locaties:

  • In de grond in muizenholletjes, onder stronken, dammetjes met puin, e.d.;
  • <200 m van water moeten bosjes aanwezig zijn;
  • incidenteel overwinterend in niet-dichtvriezend water.

Soortspecifieke maatregelen

Trek naar land (half maart-april):
  • Aanleg/onderhoud geleidende structuren.
  • Verdroging en verzuring voorkomen.
Adulten actief (half maart-oktober):
  • Oever uitrasteren.
  • Dichtgroeien van sloten tegengaan, maar gefaseerd in tijd en ruimte uitvoeren zodat steeds 1/3 deel van het water waterplanten bevat.
  • Maaien in september of oktober.
    Dichtslibben van water tegengaan; gefaseerd in tijd en ruimte uitvoeren zodat steeds 1/3 deel van water gebaggerd wordt.
  • Uitspoeling van meststoffen in water tegengaan, door 20 m vanuit de oever niet te bemesten. Aanleg en beheer van poel met minimale doorsnede 20 m (verlanding tegengaan).
  • Grasland eens per jaar maaien, niet korter dan 10 cm en niet eerder dan eind september.
  • Geen landbouwgif toepassen.
Aanwezigheid eiklompen en larven (half september):
  • Oever uitrasteren, zodat min. 1/3 deel niet door vee betreden kan worden en geen vraatschade ontstaat.
  • Plas-dras zone, natuurvriendelijke oever met helling 1:2 tot 1:5.
  • In periode oktober-februari sloot droog laten vallen indien (grote) vissen aanwezig zijn.
  • Geen maai/baggerwerkzaamheden in deze periode.
Overwintering (half oktober-half april):
  • Geen dusdanige peilverhoging dat water op dit soort plekken komt.
  • Aanleg en beheer van heggen, houtwallen en struweel.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Gunstig
Verspreidingsgebied: Gunstig
Populatie: Gunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstverwachting: Gunstig

Meer informatie

  • Blommers-Schlosser R. 1992. De groene kikkers in Nederland: samenstelling van populaties, oecologie, verspreiding en bedreiging. De Levende Natuur 93: 1-9.
  • Lenders A.J.W. 2012. Een zomerhabitat van de Poelkikker in Nationaal Park De Meinweg. Natuurhistorisch Maandblad 101: 187-191.
  • Melman T.C.P., Hammers M., Dekker J., Ottburg F.G.W.A., Cormont A., Jagers op Akkerhuis G.A.J.M., Ozinga W.A. & Clement J. 2014. Agrarisch natuurbeheer, potenties buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Alterrarapport 2504, Alterra, Wageningen.
  • Mulder J. & Creemers R.C.M. 2009. Poelkikker Rana lessonae. Pp. 229-235 in: Creemers, R.C.M. & van Delft J.J.C.W. (red.). 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Historisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
  • Profieldocument Poelkikker
  • BIJ12, 2017. Kennisdocument Poelkikker.
  • Stowa soortprotocol poelkikker
  • www.handleidingbiodiversiteitbrabant.nl

Gerelateerde kennis