Kenmerken: forse steltloper met opvallend lange rode snavel, oranjeroze poten en een zwart-wit verenkleed.Wanneer aanwezig: hele jaar, maar in weidegebieden voornamelijk februari/maart-juli/augustus. Merendeel Nederlandse vogels overwintert in Wadden- en Deltagebied, een deel trekt bij strenge vorst weg.

Habitatvoorkeur: in boerenland in open graslanden of akkers. Daarnaast op kwelders en schorren.
Broedhabitat: Hoogste dichtheden in binnenland op open graslanden op klei en veen in Noord- en West-Nederland. Bij afwisseling van gras en bouwland liggen de nesten vaak op bouwland. Aantal broedsels: 1, aantal eieren 3-4 (binnenland), broedduur 24-27 dagen, kuikens (nestvlieder) vliegvlug na ca. 28 dagen. Broedperiode: eind april/mei-juli.

Voedsel volwassen en jongen: in weidegebieden voornamelijk wormen en insecten(larven), met name emelten. Foerageerwijze: zoekt voedsel op de grond.

Komt voor in/op

Open grasland, open akkerland, kust, steden en dorpen.

Periode

Mei-juli.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Aankomst uit winterverblijf en vestiging in territorium (februari-maart):

  • Groepen op traditionele verzamelplaatsen, vaak aan de rand van water (kanaaloevers, plassen en meren, kan ook plas-dras situatie zijn). Plaatselijke broedvogels brengen hier aan het begin van het broedseizoen veel tijd door. Maken korte uitstapjes naar toekomstige, vaak bekende broedlocatie.
  • Hoe opener het landschap, hoe hoger de dichtheden aan broedende scholeksters (75% van de maximale dichtheid aan territoria wordt bereikt op 43 m van opgaande structuren).

Aankomst eieren (mei-juli):

  • Scholeksters beginnen pas na 3-8 jaar te broeden. Ze zijn in hoge mate trouw aan hun broedplaats.
  • Nesten worden op akkerland gemaakt als dat nog kaal is.
  • Max. verstoringsafstand:
    • 200-300 m van (boom)beplanting;
    • 150-250 m van gebouwen;
    • 200-300 m van wegen (neemte toe met grootte en gebruiksintensiteit van weg).

Aanwezigheid van jongen (mei-juli):

  • Kuikens in het veld vanaf begin mei tot begin augustus, maar bulk half mei tot begin juli.
  • Kuikens worden gevoerd door de ouders in het broedterritorium. De ouders kunnen met de kuikens door het veld lopen, of het voedsel vliegend of lopend transporteren naar een plek waar het kuiken zich
kan verstoppen.
  • Waarschijnlijk is er in de meeste gevallen geen of weinig geschikt voedsel voor de kuikens op
akkerland. Kuikens kunnen er zich wel verstoppen als de ouders voedsel van nabijgelegen weilanden of wadgebieden transporteren.
  • Indien aanwezig, kunnen kuikens opgroeien in grasland (korte vegetaties, ongemaaid, meestal
beweid). Anders op zwarte grond (incl. maïsland).

Soortspecifieke maatregelen

Aankomst uit winterverblijf en vestiging in territorium (februari-maart):

  • Gunstig terreinbeheer lang (liefst tientallen jaren) aanhouden en niet jaarlijks wisselen. Scholeksters leven immers extreem lang en zijn zeer plaatstrouw.

Aanwezigheid van eieren (mei-juli):

  • Liever geen werkzaamheden op perceel in deze periode. Indien wel, dan nesten markeren en min. 50 m2 eromheen laten staan.

Aanwezigheid jongen (mei-juli):

  • Bij werkzaamheden op bouwland letten op kuikens.
  • Uitstel van bewerkingen in maïsstoppel en inzaai van
‘nieuwe’ maïs tot na 15 mei, in combinatie met aanleg
braakstroken langs perceel als refugium voor opgroeiende kuikens dat dekking en voedsel
biedt. Experimenten in Noord-Brabant in 2012 en 2013 met beide maatregelen waren
veelbelovend (goed broedsucces). Mogelijk dat
onbemeste grasstroken eenzelfde effect geven.
  • Afvlakken van slootkanten zodat een brede natte zone
ontstaat waarin kuikens voedsel kunnen vinden.
Hiermee kan tevens worden voorkomen dat kuikens bij het oversteken van sloten verdrinken.

Factoren populatieontwikkeling

Aanvankelijk sterke toename in agrarisch gebied (soort was kustvogel) door kolonisatie van binnenlandse graslanden. Vanaf ca. 1990 hier afname door verminderde reproductie (gevolg van intensiever grondgebruik, met vaker maaien, verlaging waterpeil enz.) en toegenomen wintersterfte (onder overwinteraars in met name Waddengebied, samenvallend met intensieve schelpdierenvisserij aldaar).

Staat van instandhouding (per 2022)

Niet broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: gunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig

Broedvogel: zeer ongunstig
Verspreiding: gunstig
Populatie: zeer ongunstig
Leefgebied: zeer ongunstig
Toekomstverwachting: zeer ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/4500
    Alterra 2008. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/profiel_vogel_A130.pdf
  • Beintema A., Moedt O. & Ellinger D. 1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem.
  • Bijlsma R.G., Hustings F., & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/ KNNV Uitgeverij, Haarlem/ Utrecht.
  • Buij R., Schotman A., Sierdsema H. & Melman D. 2013 Het belang van Akkerland voor weidevogels in de Provincie Noord-Holland. Alterra-notitie, Wageningen.
  • Camphuysen C.J., Ens B.J., Heg D., Hulscher J.B., van der Meer J. & Smit C.J. 1996. Oystercatcher Haematopus ostralegus winter mortality in The Netherlands: the effect of severe weather and food supply. Ardea 84: 469-492.
  • Ens B.J., Aarts B., Hallmann C., Oosterbeek K., Sierdsema H., Slaterus R., Troost G., van Turnhout C., Wiersma P., van Winden E. & Nienhuis J. 2011. Scholeksters in de knel: onderzoek naar de oorzaken van de dramatische achteruitgang van de Scholekster in Nederland. SOVON-onderzoeksrapport 2011/13, SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Ens B.J., van de Pol M. & Goss-Custard J.D. 2014. The Study of Career Decisions: Oystercatchers as Social Prisoners. In: Marc Naguib L.B. (red.), Advances in the Study of Behavior, p. 343-420. Academic Press.
  • van der Geld, J., Groen N.M. & van ‘t Veer 2013. Weidevogels in een veranderend landschap: meer kleur in het grasland. KNNV Uitgeverij, Zeist
  • Goss-Custard J.D., Durell S.E.A.l.V.d., Goater C.P., Hulscher J.B., Lambeck R.H.D., Meininger P.L. & Urfi J. 1996. How Oystercatchers survive the winter. In: Goss-Custard J.D. (red.). The Oystercatcher: From Individuals to Populations, p. 155-185. Oxford University Press, Oxford.
  • Kampichler C., Sierdsema H., Roodbergen M. & Ens B.J. 2013. Ruimtelijke analyses van dichtheden en trends van binnendijks broedende Scholeksters. Sovon-rapport 2013-08, Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Kleijn D., Lamers L., van Kats R., Roelofs J., van ’t Veer R. 2009 Ecologische randvoorwaarden voor weidevogelsoorten in het broedseizoen, Resultaten van een pilotstudie in het Wormer- en Jisperveld Rapport DK nr 2009/dk103. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.
  • Landschap Noord-Holland 2010, Kernkwaliteiten Laag Holland: weidevogels en moerasvogels (hoofdstuk 3).
  • Oosterveld E.B., Bruinzeel L. & Wymenga E. in prep. 2013. Ecologie van weidevogels: Kennisbundeling voor bescherming en beheer. A&W rapport 1831 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.
  • Oosterveld E.B., Klein D. & Schekkerman H. 2008. Ecologische kenmerken van Weidevogeljongen en de invloed van beheer op overleving. Rapport DK nr 2008/090. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.
  • van der Vliet 2013. Closing in on meadow birds, coping with a changing landscape in the Netherlands. Proefschrift Universiteit van Utrecht, Geowetenschappen. Utrecht.

Gerelateerde kennis