Kenmerken: kleine roofvogel met typische valkenvleugels (spits), lange staart en opvallende jachttechniek (‘bidden’). Wanneer aanwezig; hele jaar. Nederlandse vogels deels in eigen land overwinterend, voor een klein deel wegtrekkend (vooral in muizenarme jaren). Aankomst in territorium in februari-maart. Noord-Europese vogels passeren ons land tijdens de trek.

Habitatvoorkeur: open tot halfopen landschappen. In bossen alleen langs randen (maar dit is zeldzaam geworden).
Broedhabitat: nestelt tegenwoordig vooral in halfopen nestkasten en steeds minder in oude kraaien- en eksternesten (singels, bosjes, hoogspanningsmasten). Aantal broedsels: 1, aantal eieren 2-6, broedduur 27-32 dagen, nestjongenperiode 27-32 dagen. Broedperiode: eind maart-juli (eileg vooral in april).

Voedsel volwassen en jongen: veldmuizen (helft tot driekwart van biomassa) en andere (woel)muizen. Vooral in muizenarme jaren ook vogels (o.a. pas uitgevlogen jonge spreeuwen), amfibieën, reptielen en ongewervelden. Foerageerwijze: jaagt vanuit de lucht (veelal ‘biddend’) of vanaf een zitpost, meestal een paal langs perceelgrens, lantaarnpaal langs een wegberm of bomen in houtwallen met vrij zicht (m.n. boven houtwal uitstekende boom met kale takken).

Komt voor in/op

Open grasland, open akkerland, droge dooradering en boerenlandvogel.

Periode

Eind maart-begin juli.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Broedperiode (eind maart-begin juli):

  • Akkers, graslanden en ruigten (incl. spoor- en wegbermen en braakliggende terreinen). Door verwijderen van perceelgrenzen w.o. niet-watervoerende greppels (schaalvergroting) komt het aanbod aan prooidieren verder onder druk. De ‘reizende bollenkraam’ kan met name in Noord-Holland leiden tot verdere egalisatie van agrarischgebied, en daardoor verminderend aanbod aan prooidieren.

Jongenfase (mei-juli):

  • Akkers (w.o. stoppelvelden), graslanden en ruigten (incl. spoor- en wegbermen en braakliggende terreinen), in mindere mate ook open natuurlijk terrein (heide, hoogveen, duin, hoge kwelder). Het voedselaanbod is sturend.

Soortspecifieke maatregelen

Broedperiode (eind maart-begin juli):

  • Smalle ruigtestroken, ruige bermen en kruidenrijke overhoekjes dragen bij aan een beter voedselaanbod.
  • Handhaven of realiseren van extensief beheerd grasland met pollenstructuren, met ruigten in de nabijheid.
  • Nestkasten plaatsen, in combinatie met het behouden of verbeteren van voedselaanbod.LET OP:
    • Nestkasten plaatsen in zeer intensief benut agrarisch gebied is risicovol (‘ecologische val’: vogels gaan er wel broeden maar produceren te weinig jongen door voedselschaarste).
    • Geen nestkasten plaatsen op locaties met druk recreatief verkeer. Hier is broedsucces laag.  Lokaal wordt succes geboekt met met melkbussen in bomen i.p.v. nestkasten.
    • Nesten van zwarte kraai en ekster ongemoeid laten (nestleveranciers, ook voor bijv. ransuil).
    • Gras-of hooihopen laten liggen (dekking voor muizen).

Jongenfase (mei-juli):

  • Ruige wegbermen zorgen voor verkeersslachtoffers onder, vooral jonge, torenvalken.
  • Verminder kans op ‘ecologische val’ door geen goed muizenhabitat direct langs asfalt te creëren.
  • Realiseer netwerk van braakranden op akkers/grasland, liefst gecombineerd met ruigere bermen.
  • Houd er rekening mee dat muizen in hoge ruigten voor valken niet goed bereikbaar zijn.
  • Voldoende palen (zitposten) langs foerageergebieden.
  • Gras- of hooihopen voor dekking van muizen in graslanden.

Factoren populatieontwikkeling

  • Sterk afhankelijk van hoofdvoedsel: muizen, met name veldmuis. Talrijkheid daarvan vertoont grote jaarlijkse verschillen.
  • Minder vestigingen van torenvalken, en lager broedsucces, in muizenarme jaren.
  • Talrijkheid van veldmuizen neemt af door schaalvergroting en intensivering van de landbouw, incl. omzetten grasland in akkerland.
  • Ook in muizenrijke jaren tegenwoordig alleen nog lokaal hoge muizendichtheden.
  • Aanbod van broedgelegenheid, vooral in de vorm van nestkasten waar broedsucces hoger is dan in kraaien en eksternesten.
  • Predatie door andere roofvogels (met name havik) van vooral jonge vogels (al dan niet in nest) maar ook oude vogels.
  • Plaatselijk is moedwillige verstoring van legsels in nestkasten een knelpunt.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Gunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Niet-broedvogel: Matig ongunstig
Verspreiding: Gunstig
Populatie: Matig ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Matig ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/3040
  • Bijlsma R.G. 1993. Ecologische atlas van de Nederlandse roofvogels. Schuyt & Co, Haarlem.
  • Bijlsma R.G. 2011. Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2010. De Takkeling 19(1): 6-51.
  • Bijlsma R.G. 2012a. Voedsel van Nederlandse Torenvalken Falco tinnunculus in de afgelopen eeuw. De Takkeling 20(3): 255-272.
  • Bijlsma R.G. 2012b. Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2011. De Takkeling 20(1): 10- 46.
  • Bijlsma R.G. 2014. Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2013. De Takkeling 22(1): 4-54.
  • Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.
  • Bijlsma R.G. & van Tulden P.W. 2014. Vervolging van roofvogels in Nederland in 2013. De Takkeling 22 (1): 55-59).
  • Flade M., Plachter H., Schmidt R. & Werner A. (red.). 2006. Nature Conservation in Agricultural ecosystems. Landesumweltamt Brandenburg, Eberswalde.
  • Kleijn D. 2013. Agrarisch natuurbeheer; wat kost het, wat levert het op en hoe kan het beter? De Levende Natuur 114: 51-55.
  • Lack P. 1992. Birds on lowland farms. HMSO, London.
  • LTO-projecten. 2007. Functionele agro Biodiversiteit. Tilburg.
  • Rutz C. & Bijlsma R.G. 2006. Food-limitation in a generalist predator. Proc. R. Soc. B 273: 2069–2076.
  • Village A. 1990. The Kestrel. T & AD Poyser, London.
  • Wernham C.V., Toms M.P., Marchant J.H., Clark J.A., Siriwardena G.M. & Baillie S.R. (eds). 2002. The migration atlas. Movements of the birds of Britain and Ireland. T & AD Poyser, London.
  • van der Zande A.N. & Verstrael T. 1984. Impacts of outdoor recreation upon nest-site choice and breeding success of the kestrel Falco tinnunculus in 1975-1980 in the Netherlands. Pp. 130-150 in: van der Zande A.N. (ed.). Outdoor recreation and birds: conflict or symbiosis; Impacts of outdoor recreation upon density and breeding success of birds in dune and forest areas in The Netherlands. Proefschrift, Universiteit van Leiden, Leiden.

Gerelateerde kennis