Kenmerken: middelgrote bruingekleurde steltloper met opvallende rode poten en snavelbasis; in broedtijd vaak zeer luidruchtig. Wanneer aanwezig: hele jaar, maar in broedgebied van maart–augustus. In trektijd en winter vooral in Wadden- en Deltagebied. Overwinteraars van IJslandse origine.

Habitatvoorkeur: vochtige graslanden, met een relatief korte open vegetatie.
Broedhabitat: voorkeur voor zilte graslanden. Graag broedend in de nabijheid van kieviten en Grutto’s, waardoor ze kunnen profiteren van het verjagen van roofdieren door deze soorten. Aantal broedsels: 1, aantal eieren 4, broedduur 24 dagen, kuikens (nestvlieders) vliegvlug na 25 dagen. Broedperiode: half april-half juli. Eileg vanaf tweede week april tot derde week mei (piek derde week april). Laatste jongen vliegvlug begin juli.

Voedsel volwassen: broedvogels in binnenland voornamelijk insecten, slakjes en wormen. Voedsel jongen: allerlei kleine insecten (vliegjes, muggen en kevers) die op het oog worden gezocht in de vegetatie, langs slootkanten en in ondiep water.

Komt voor in/op

Open grasland, natte dooradering.

Periode

April- begin juli.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Vestigingsfase na aankomst (maart):

  • Voorkeursbiotoop vertoont grote overeenkomst met dat van de grutto.
  • Openheid van het landschap een belangrijke randvoorwaarde voor vestiging.
  • Waterpeil is hoog; graslanden zijn vochtig/nat met plas-draspercelen of delen. Aanwezigheid ondiepe sloten en vochtige tot natte greppels is erg belangrijk.
  • Graslanden en kwelders op een zilte bodem of met brakke kwel hebben grote aantrekkingskracht.

Aanwezigheid eieren (april-mei):

  • Het optimale broedbiotoop bestaat uit een open landschap (zie ook Grutto) en bestaat uit vochtige kruidenrijke en bloemrijke hooilanden met een 10-20 cm hoge vegetatie, met veel lage plekken.
  • Structuurrijke open vegetatie met echte koekoeksbloem, ratelaar, reukgras, scherpe boterbloem, rood zwenkgras, beemdlangbloem, smalle weegbree, zwarte zegge, hazenzegge en rode klaver.
  • Ook wordt gebroed in intensiever gebruikte graslandpercelen.
  • Broedvogels kunnen zeer plaatstrouw zijn.

Aanwezigheid jongen (mei-begin juli):

  • Aanwezigheid van structuur-en kruidenrijk grasland is essentieel.
  • Voedselspectrum van tureluurkuikens verschilt echter wel van gruttokuikens.
  • Tureluurkuikens foerageren meer op insecten op de grond, met voorkeur voor kale, slikkige waterkanten, zoals langs sloten en plas-drasplekken.
  • Gezinnen met jongen hebben voorkeur voor extensief beweid en voorbeweid grasland.
  • Plas-dras situaties, waterhoudende greppels e.d moeten omringd zijn door kruidenrijk grasland (dekking en voedsel voor kuikens).

Soortspecifieke maatregelen

Vestigingsfase na aankomst (maart):

  • Min. 0,5 ha plas-dras-percelen per 100 ha realiseren. Geen werkzaamheden op plas-dras perceel in broedtijd.

Aanwezigheid eieren (april-mei):

  • Bevorderen openheid door het verwijderen van opgaande begroeiing.
  • Behouden of ontwikkelen van kruidenrijke graslandvegetatie.
  • Combinatie van bemesting met niet meer dan 100 kg N/ha en een verhoogd waterpeil, waarbij de drooglegging in veengebieden max. 35 cm bedraagt (25 is optimaal), 60 cm op klei-op-veen (35 is optimaal) en 75 cm op klei (optimaal is 35).
  • Beste resultaten worden bereikt door het binnenhouden van regenwater in de winter (vanaf december), maar in ieder geval in het vroege voorjaar (vanaf half februari).
  • Rust biedt de beste bescherming aan legsels. Daarom geen werkzaamheden op het perceel vanaf half april tot 1 juni. Indien toch werkzaamheden nodig zijn, dan nest markeren en ruim om het nest heen werken (min. 50 m2 eromheen).
  • Tureluurs vertrouwen sterk op hun camouflage tijdens het broeden. Daardoor worden lang niet alle nesten gevonden en bestaat bij het uitvoeren van werkzaamheden een grote kans dat het legsel met broedvogel en al verloren gaat.
  • Alle hulpmiddelen die kunnen bijdragen aan het voorkomen hiervan, zoals wildredders, worden daarom aanbevolen tijdens werkzaamheden.

Aanwezigheid jongen (mei-begin juli):

  • Zie hierboven:
  • Maatregelen ten behoeve van instandhouden of realiseren van kruidenrijke graslanden.
  • Langs de (verlaagde, afgekante) slootrand tenminste één rand minder hoogproductieve vegetatie realiseren (onbemest!). Rustperiode tenminste tot 15 juni belangrijk voor de overleving van kuikens.
  • Belangrijk is dat op een deel van de percelen de rustperiode nog langer doorloopt, om ook laat geboren jongen de kans te bieden vliegvlug te worden.

Factoren populatieontwikkeling

  • Broedpopulatie op hogere gronden sterk afgenomen, heeft zich in westen en noorden van het land beter gehandhaafd, met name in gebieden met aangepast beheer.
  • Afname in graslanden door intensivering (o.a. frequent maaien; verlaging waterpeil; verdwijnen kruidenrijkdom door zware bemesting, egalisatie etc.).
  • Desondanks minder afgenomen dan verwacht, misschien wel doordat families veelal voedsel zoeken in greppels en slootkanten, en derhalve minder gevoelig zijn voor uitmaaien.

Staat van instandhouding (per 2022)

Broedvogel: Zeer ongunstig
Verspreiding: Matig ongunstig
Populatie: Zeer ongunstig
Leefgebied: Zeer ongunstig
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Niet-broedvogel: Matig ongunstig
Verspreiding: Matig ongunstig
Populatie: Matig ongunstig
Leefgebied: Matig ongunstig
Toekomstverwachting: Matig ongunstig

Meer informatie

  • SOVON (2023). https://stats.sovon.nl/stats/soort/5460
  • Alterra 2008. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/profiel_vogel_A162.pdf
  • Beintema A.J., Moedt O. & Ellinger D.1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem.
  • Bijlsma R.G., Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/ KNNV Uitgeverij, Haarlem/ Utrecht.
  • van der Geld J., Groen, N.M., Veer, R. van ‘t 2013. Weidevogels in een veranderend landschap: meer kleur in het grasland. KNNV Uitgeverij, Zeist.
  • Kleijn D., Lamers L., van Kats R., Roelofs J. & van ‘t Veer R. 2009 Ecologische randvoorwaarden voor weidevogelsoorten in het broedseizoen, Resultaten van een pilotstudie in het Wormer- en Jisperveld Rapport DK nr 2009/dk103. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.
  • Landschap Noord-Holland 2010, Kernkwaliteiten Laag Holland: weidevogels en moerasvogels (hoofdstuk 3).
  • Oosterveld E.B., Bruinzeel L. & Wymenga E.in prep. 2013 Ecologie van weidevogels: Kennisbundeling voor bescherming en beheer. A&W rapport 1831 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.
  • Oosterveld E.B., Klein D. & Schekkerman H. 2008. Ecologische kenmerken van Weidevogeljongen en de invloed van beheer op overleving. Rapport DK nr 2008/090. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.

Gerelateerde kennis