Grote kever met bij het mannetje kenmerkende geweiachtige kaken tot wel 9 cm groot. Soort van bosranden, houtwallen en holle wegen, nu nog aanwezig op de Veluwe (voornamelijk ten noorden van A1), Twente, Rijk van Nijmegen (deel Noord-Limburg, Groesbeek), Midden-Limburg (Sint-Odiliënberg), Zuid-Limburg. De soort bevindt zich binnen de verspreidingsgebieden in meerdere, grotendeels van elkaar geïsoleerde deelgebieden. Nederland ligt aan de noordwestrand van het verspreidingsgebied.

Warmteminnend, heeft in ons land een voorkeur voor zuidhellingen en de zuidrand van bossen. In alle verspreidingsgebieden bevindt zich reliëf en populaties houden zich voornamelijk op aan de zonkant van hellingen en taluds. Volwassen kevers zijn slechts enkele weken actief, na maanden van overwintering in de grond. Oude bomen met bloedende wonden worden vaak gebruikt als ontmoetingsplekken. Overdag brengen de adulten tijd door weggekropen in de kruin van bomen of op stammen. De mannetjes zoeken naar een vrouwtje, vooral laat op de dag op zwoele zomeravonden.

Beperkte verspreidingscapaciteit. Het zijn vooral de mannetjes die vliegen, bij uitzondering tot 1,5 km maar meestal slechts korte afstanden; de vrouwtjes vliegen weinig tot niet. Vliegend hert gaat vanaf de grond op zoek naar een boom en kruipt daarin omhoog, daarbij gebruik makend van de dekking van de vegetatie.

Eieren worden gelegd in de grond in dood (eiken)hout. Dit kan aangeboden worden in de vorm van een broedstoof: bij voorkeur aan de zonkant van een helling of bosrand. Vrouwtjes zetten eieren bij voorkeur af op de plek waar ze zelf opgegroeid zijn, of waar zich reeds larven bevinden; hierdoor zijn de dieren erg honkvast en worden nieuwe plekken moeilijk bevolkt.

Larven voeden zich met door witrot aangetast dood (eiken)hout. Lange ontwikkeltijd van ei tot volwassen kever van min. 4 jaar. De meeste tijd wordt als larve doorgebracht in of nabij dood hout. Er dient dus ook op de lange termijn voldoende dood hout aanwezig te zijn voor het behoud van een populatie. In de herfst verpoppen volgroeide larven tot kever en overwinteren ze in de cocon. Pas in mei-juni van het jaar daarna kruipen de kevers uit.

Komt voor in/op

Droge dooradering.

Doelsoortspecifieke terreinkenmerken

Larvenstadium (4-8 jaar):

  • Larve leeft in de grond, tegen het dode (eiken)hout aan. Eet door witrotschimmels (witrot) aangetast dood (eiken)hout (deze schimmels breken lignine af, waardoor koolhydraten eetbaar worden voor de larven).
  • Larven zitten heel dicht bij het hout, op het moment van verpoppen migreren de de oudere larven verder van de voedselbron weg.
  • Voorkeur voor boomstronken met bijbehorend wortelstelsel. Bij gebrek aan beter ook ingegraven schaaldelen, weidepalen en bielzen.
  • Temperatuur vormt belangrijke beperkende factor.
  • Alle Nederlandse verspreidingsgebieden kennen gebieden veel reliëf.
  • Veel waarnemingen in België (85%) zijn gedaan aan de bosrand op plekken met een expositie zuidwest-zuidoost.

Popstadium (najaar-winter):

  • In het najaar vormt de volgroeide larve een cocon, meestal wat verder van de voedselbron vandaan.
  • De larve verpopt in enkele weken tot volwassen kever.
  • De kever overwintert in de cocon (“poppenwieg”).

Volwassen kever (mei-augustus):

  • Volwassen kever kruipt in mei of juni uit de cocon. Adulten leven overdag weggekropen in boomkruinen of in begroeiing op stammen.
  • Eind van de dag worden ze actief en mannetjes vliegen vooral op zwoele zomeravonden.
  • Volwassen dieren eten in principe niet, tenzij er bloedende wonden op boomstammen aanwezig zijn; deze plekken dienen vaak als ontmoetingsplaats.
  • Vrouwtjes die eten van dit wondsap kunnen verschillende keren eieren afzetten; eten ze niet, dan blijft het meestal bij een ronde van vermoedelijk 8-15 eieren.
  • Vliegend hert kan verschillende zoete vloeistoffen eten (o.a. gevallen kers). Grote voorkeur voor uitvloeiend sap uit wondjes op oude bomen. Mannetjes vliegen op zomeravonden op zoek naar vrouwtjes. Vrouwtjes vliegen weinig en zijn erg honkvast.

Broedplaatsen (mei-juli en verdere 4-8 jaar):

  • Nederland ligt aan de noordwestrand van het verspreidingsgebied; temperatuur vormt belangrijk beperkende factor.
  • Soort bewoont veelal halfopen of open landschappen (en niet donkere bossen, zoals vroeger gedacht). Voorbeelden zijn (eiken)hakhoutbossen, bosranden, houtwallen, hoogstamboomgaarden, holle wegen en ook tuinen in dorpen en steden.
  • Stedelijke omgeving is vaak warmer dan het omliggende landschap. Eikenhouten bielzen in tuinen worden nogal eens gebruikt bij gebrek aan andere voedselbronnen.

Soortspecifieke maatregelen

Larvenstadium (4-8 jaar):

  • Dode stobben en dood (eiken)hout niet verwijderen.
  • Eiken kandelaberen (inkorten tot de hoofdtakken) zodat er dood hout ontstaat in een deel van het wortelstelsel en tevens mogelijk bloedende wonden gecreëerd worden.
  • Intact laten van huidige nog geschikte habitat: holle wegen, houtwallen, bosranden, tuinen door:
    • Extensief onderhoud;
    • Aanbrengen van dood (eiken)hout in bekend leefgebied;
    • Zonzijde bij dood hout vrijhouden van begroeiing, zodat de bodem kan opwarmen;
    • Voorlichting geven in urbane omgeving waar zich populaties bevinden.
    • Eikenhouten bielzen die beginnen te vergaan bewaren in een hoek van de tuin. Ze worden gebruikt door de larven.

Popstadium (najaar-winter):

  • Dood hout laten liggen.
  • Grond nabij bekende voortplantingslocatie niet bewerken of omwoelen i.v.m. met de aanwezigheid van de poppenwiegen.
  • Voorlichting geven over de leefwijze, zodat de poppen gespaard blijven.

Volwassen kever (mei-augustus):

  • Voldoende vegetatie bij hellingen met broedplaatsen en bij geschikte bomen, zodat vliegend hert deze plekken zonder onnatuurlijk hoge predatie kan bereiken.
  • Glooiend begin van de hellingen, zodat vliegend hert er goed op kan kruipen. Verkeersremmende maatregelen of afsluiten van holle wegen in leefgebied van vliegend hert, zodat adulten op de weg niet overreden worden. Desnoods alleen afsluiten in de actieve periode van de adulten.
  • Er dienen voldoende levende eiken (alle levensfasen) aanwezig te zijn.
  • Beschadigde bomen en bomen met wondvocht zijn een pre.
  • Aanleg van stapstenen naar andere geschikte habitats: per 100 m van een lijnvormig landschapselement tenminste één dode stronk voor voortplanting en per 200 m één kwijnende eik voor ontmoeting en (wondsap) voeding.
  • Aanplant en onderhoud zodat er voldoende eikenhout aanwezig is.
  • Landschapselement moet min. 5 m breed zijn (bij voorkeur 10-15 m) en bestaan uit volwassen bomen en volledig ontwikkelde mantel- en zoomvegetaties.

Broedplaatsen (mei-juli en verdere 4-8 jaar):

  • Bij bestaand leefgebied zorg dragen voor voldoende dood (eiken)hout, als broedgelegenheid voor de toekomst.
    Herstel van holle wegen, graften en grubben en houtwallen.
    Bij verbinding van leefgebieden gebruik maken van alle al aanwezige landschapselementen
    Ontwikkel bij voorkeur verbindingen langs oost-west gelegen lijnen.

Staat van instandhouding (per 2018)

Totaal: Zeer ongunstig
Verspreidingsgebied: zeer ongunstig
Populatie: Onbekend
Leefgebied: Onbekend
Toekomstverwachting: Zeer ongunstig

Bronnen

  • Profieldocument habitatsoort vliegend hert.
  • Smit J.T. & Krekels R.F.M. 2006. Vliegend hert in Limburg. Actieplan 2006-2010. EIS-Nederland en Bureau
  • Natuurbalans-Limes divergens, Leiden – Nijmegen
    Veling K., Smit J.T. & Siebering V. 2004. Bosrandbeheer voor vlinders en andere ongewervelden. KNNV Uitgeverij, Zeist.

Meer informatie

Leefgebied:

Volgroeide en oude bossen en bosrandhabitats, met voldoende warme plekken en eikenhout in alle stadia. In Nederland halfopen landschap, houtwallen,  bosranden met volledig ontwikkelde zoom en mantelvegetaties en (ook) oude (solitaire) bomen, tuinen en holle wegen. Habitat met voldoende dood, levend en beschadigd eikenhout; holle wegen, bosranden, houtwallen, eikenlanen, tuinen met bielzen en geschikte omstandigheden voor witrot en diepe humeuze bodems. Versterk bestaand biotoop met oude eikenbestanden. Verbind deze door het leefgebied uit te breiden: daarvoor is een uitbreiding van de beplanting met eiken nodig, Verbinding/leefgebied is min. 5 m breed maar bij voorkeur breder. In de verschillende actieplannen en beheersplannen staan voldoende maatregelen beschreven die nut hebben en uitgevoerd kunnen  worden. Samenwerking tussen veel partijen en medewerking van bewoners en gebruikers van wegen is nodig bij de uitvoering.

Extra maatregelen:

  • Herstel en verbeter indien nodig het bestaande deel van het leefgebied.
  • Vergroot het leefgebied of breid het uit richting andere leefgebieden.
  • Verbind met andere leefgebieden.

Concreet te nemen maatregelen.

  • Breng holle wegen terug in de oorspronkelijke staat (om verdere erosie tegen te gaan) evenals overige taluds en landschapselementen.
  • Duurzaam beheer van eiken, eikenhakhout en eikenwallen langs holle wegen, akkers, eikenlanen en bosranden, zodat dicht bij elkaar alle stadia van de eik (vitaal, aftakelend en dood) aanwezig zijn.
  • Herstel van landschapselementen waar Vliegend hert aanwezig is: holle wegen, graften, bosjes.
  • Realiseer verbindingen tussen bestaand leefgebied met voldoende eiken, dood hout en kwijnende of beschadigde eiken.
  • Verbindingen liefst oost-west.
  • Aanleg van broedstoven: deels ingegraven eikenstammen;zuid talud ben dan noord;zonnig beter dan beschaduwd. in de buurt van leefgebied.
  • Verkeersremmende maatregelen, om doodrijden zo veel mogelijk te voorkomen.
  • Herstel van dekkinggevende vegetatie ook om onnatuurlijk hoge predatie te voorkomen.
  • Voorlichting over leefgebieden in tuinen;sparen van bielzen, desnoods op een andere plek in de tuin.
  • Voorlichting in de buurt van stedelijke leefgebieden, over mogelijkheden om extra hoge predatie door eksters en katten te voorkomen, de vegetatie het verkeer etc.
  • Voorlichting voor het geheel aan inrichting, behoud en beheer, ook op lange termijn met alle betrokkenen, zodat leefgebied duurzaam in stand kan blijven en kan worden ontsnipperd.

Gerelateerde kennis