Duiven
De ‘Faunaschade PreventieKit’ (FPK) voor duiven laat zien met welke preventieve maatregelen u gewasschade door hout-, holen- en verwilderde duiven en Turkse tortels kunt voorkomen of beperken.
De ‘Faunaschade PreventieKit’ (FPK) voor duiven laat zien met welke preventieve maatregelen u gewasschade door hout-, holen- en verwilderde duiven en Turkse tortels kunt voorkomen of beperken.
De houtduif is niet kieskeurig. U komt hem tegen op akkers, in bos, park en tuin, in stedelijk gebied en weilanden, en daar foerageert hij ook. De meeste houtduiven blijven jaarrond in Nederland. Een klein deel trekt in de winter weg naar het zuidwesten. Andere houtduiven komen juist vanuit het noorden naar Nederland om te overwinteren. Houtduiven foerageren voornamelijk op akkerlanden. Vooral granen, peulvruchten, graszaad, vollegrondsgroenten en bessen zijn favoriet. Vanwege zijn massale voorkomen en het landelijk veroorzaken van belangrijke schade staat de houtduif op de landelijke vrijstellingslijst. U kunt landbouwschade dus het gehele jaar door bestrijden. Daarnaast is het jachtseizoen op de houtduif geopend van 15 oktober tot en met 31 januari.
De holenduif komt algemeen in Nederland voor en is een standvogel. ‘s Winters zwerft hij op zoek naar plaatsen met veel voedsel. De holenduif kan zich aan uiteenlopende omstandigheden aanpassen, zowel wat betreft voedselkeus, nestplaatskeuze als broedseizoenen. Holenduiven zoeken hun voedsel in heel verschillende gebieden: van stedelijke gebieden, waar ze leven van wat in tuinen en parken te vinden is, tot in de bossen. Favoriet zijn door bossen omgeven kleinschalige landbouwgebieden. Het liefst eet hij granen, peulvruchten, graszaad, vollegrondsgroenten en bessen. Holenduiven foerageren vaak met houtduiven, die het hele jaar door kunnen worden bestreden. Daarbij wordt ook de holenduif verstoord.
Verwilderde duiven komen van nature niet in Nederland voor. Postduiven worden wel veel als hobby en voor wedstrijden gehouden. Jaarlijks komen vele van deze duiven niet terug bij de eigenaar. Een deel van deze dieren verwildert. Zij eten onder meer (onkruid)zaden, bessen, oogstresten en (huis)afval. De provincie kan een vrijstelling verlenen, wanneer de duiven overlast veroorzaken aan gewassen of overlast geven in steden en dorpen. Met de vrijstelling wordt populatiebeheer mogelijk.
De Turkse tortel komt in Nederland vrij algemeen voor, met name in stedelijke gebieden. Deze duif is dus een cultuurvolger. Turkse tortels worden vooral waargenomen bij voederkuilen op veebedrijven. Daarnaast kunnen zij schade veroorzaken aan granen, peulvruchten, graszaad en pas ingezaaid grasland. Tot op heden zijn nog geen schadegevallen getaxeerd van Turkse tortels.
Hieronder vindt u enkele verjaagmethoden. Zowel visuele als akoestische middelen werken maar gedurende een korte periode. Daarna wennen dieren eraan. Door werende middelen af te wisselen en bovendien te combineren met afschot met het geweer, verhoogt u de effectiviteit en wordt gewenning zoveel mogelijk voorkomen.
Nota bene: visuele middelen als vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen door elkaar gebruikt worden en kunnen elkaar ook vervangen.
Een vogelverschrikker bootst een menselijke gedaante na. Vogelverschrikkers worden met name gebruikt om vogelschade in zaaibedden en afrijpende gewassen te voorkomen.
Vogelverschrikkers bestaan vaak uit oude kleren om een houten frame, opgestopt met stro of iets dergelijks. Loshangende mouwen en broekspijpen die wapperen in de wind, versterken het effect. U moet vogelverschrikkers regelmatig verplaatsen om gewenning te voorkomen.
Er zijn vogelverschrikkers die zich na een bepaald tijdsinterval automatisch opblazen/oprichten. Dit soort vogelverschrikkers heeft een (uitschakelbare) sirene en lamp met dag/nachtschakeling. Volgens de fabrikant is deze vogelverschrikker effectief voor diverse vogelsoorten en ’s nachts (door de ingebouwde lamp) ook voor reeën en konijnen. Eén vogelverschrikker is voldoende voor een gebied van 1 tot 4 hectare.
In aanvulling op vogelverschrikkers kunt u nog landbouwvoertuigen op percelen zetten. Bejaagde diersoorten kunnen zich ook laten afschrikken door nabootsingen van ‘jachthutjes’ in de vorm van rietmatten, camouflagenetten en dergelijke.
Vlaggen en linten worden veel toegepast om vogels en zoogdieren uit landbouwpercelen te weren. U kunt hiervoor zakken, lappen of stroken folie aan een stok of paal boven het gewas hangen. Let erop dat de vlaggen vrij kunnen wapperen en de wind er zoveel mogelijk vat op heeft. Lange stroken lichte folie zijn bij geringe windkracht al zeer bewegelijk.
Ook ballonnen gevuld met helium worden wel boven het gewas opgelaten om vogels te verjagen. U kunt de ballonnen voorzien van staarten (buisvormig of een windzak), waardoor een grillig vliegpatroon ontstaat. Er zijn ook ballonnen met ‘roofdierogen’ verkrijgbaar. Ballonnen verjagen effectief maar zijn kwetsbaar bij harde wind (> 6 Beaufort). Bij regen en mist vliegen ballonnen niet of minder goed.
Deze methode is gepatenteerd en bestaat uit een vlieger in de vormen en kleuren van een zeearend of slechtvalk. De vlieger is bevestigd aan een lange mast. De vliegers vliegen zelfstandig en natuurgetrouw op de wind. Volgens de leverancier treedt er nauwelijks gewenning op door het grillige vliegpatroon. De vliegers werken niet bij windstilte en kunnen niet worden toegepast bij harde wind. Het aantal vliegers dat nodig is, is afhankelijk van het gewas en de te verjagen soorten, de hoogte waarop de vlieger in de lucht hangt en het type vlieger.
Flitsmolens bestaan uit drie vanen (zes vlakken), afwisselend zwart en fel gekleurd of voorzien van een reflectiefolie. De molentjes staan op een poot van circa 1,50 meter en draaien op de wind. De afwisseling in kleurvlakken veroorzaakt bij het draaien een soort flitsen. Er zijn ook molens die voorzien zijn van een roofvogelsilhouet.
Roofdieren laten na hun maaltijd sporen na: is er een vogel opgepeuzeld, dan blijven er veren achter. Het nabootsen van zo’n plukplaats kan een afschrikkende werking hebben op duiven.
Knalapparaten zijn gaskanonnen die harde knallen afgeven. De apparaten werken op propaan of butaan. U haalt de beste resultaten als u de knallen elke 3 tot 5 minuten af laat gaan. Er zijn modellen die dubbele knallen afgeven en modellen die met elke knal een aantal graden van richting veranderen. Zo wordt het geweer realistischer nagebootst.
Voor het gebruik van knalapparaten hebt u in bepaalde gemeenten een ontheffing in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening nodig. De apparaten mogen niet gebruikt worden vlakbij de bebouwde kom. Houd er rekening mee dat knalapparaten bij weidend vee schrik- en vluchtreacties kunnen geven.
het tijdsinterval tussen de knallen mag maximaal 30 minuten bedragen
verder geldt:
Een vogelafweerpistool bestaat uit een standaard alarm- of startpistool, voorzien van een opschroefbare schietbuis. Met de schietbuis worden vogelafweerpatronen afgeschoten. Deze patronen ontploffen op een hoogte van 40 tot 60 meter (als knaller of giller, eventueel gecombineerd met lichteffecten).
Het vogelafweerpistool is een vuurwapen en valt onder de Wet Wapens en Munitie. Daarom hebt u een bijzondere machtiging van de korpschef van de regiopolitie nodig om er een te mogen bezitten en gebruiken. In sommige gemeenten is een ontheffing verplicht.
Het vogelafweerpistool is een vuurwapen en valt onder de Wet Wapens en Munitie. Daarom hebt u een bijzondere machtiging van de korpschef van de regiopolitie nodig om er een te mogen bezitten en gebruiken. In sommige gemeenten is een ontheffing verplicht.
Het gebruik van een vogelafweerpistool is een arbeidsintensief, maar zeer effectief middel om vogels te verjagen.
Schriklint (ook wel bromlint of zoemlint genoemd) bestaat uit een speciaal lint dat langs perceelsranden of tussen gewasrijen wordt gespannen. Het gaat door de wind trillen en brommen. Schriklint wordt toegepast om vogelschade in kleinschalige teelten (kleinfruitpercelen, bloemen- en bloemzaadteelt) te voorkomen. Het is ook geschikt voor het verjagen van watervogels op percelen langs water.
In plaats van schriklint kunt u strakgespannen nylonkoord (2 mm dik) gebruiken, op circa 80 cm hoogte. Ook dit maakt een zingend geluid in de wind. Deze koorden geven bij aanraking door vogels een extra schrikreactie.
Afdeknetten worden in de fruitteelt gebruikt om vogels te weren. De netten worden los over het gewas gelegd of aangebracht op een frame van palen en touwen. Afdeknetten worden ook gebruikt ter bescherming van opgeslagen ruwvoer.
Door uw gewas(sen) op alle percelen gelijktijdig in te zaaien, verkleint u de kans op schade.
Vliesdoek beschermt jonge planten en gekiemd zaad tegen schade van wind, storm, vorst, hagel, hitte, (slag)regens en zonnebrand, tegen insecten en tegen vogelvraat (duiven, fazanten en eenden).
Vliesdoek is zeer licht. Het is lucht- en waterdoorlatend en uv-bestendig. Vliesdoek laat 90 procentvan het licht door en beperkt het vochtverlies. In het voorjaar kan het aanbrengen van vliesdoek de teelt van verschillende groenten, bijvoorbeeld wortelen, bieten en bloemkolen, en planten in de sierteelt met 1 tot 3 weken vervroegen.
Bij conditionering leert u dieren gedrag aan als reactie op een bepaalde prikkel. In dit geval brengt u smaakmiddelen aan op uw gewas die zorgen voor een bittere of afstotende smaak. Dieren die van het gewas eten krijgen negatieve associaties bij het gewas. Daardoor gaan zij het gewas in de toekomst mijden.
De gewasbehandeling dient volgens beproefde methodiek en met behulp van toegelaten middelen te gebeuren.
Ook zaaizaad kan worden behandeld met (chemische) smaakstoffen om vraatschade in pas gezaaide percelen te voorkomen.
De zaaizaadbehandeling dient volgens beproefde methodiek en met behulp van toegelaten middelen te gebeuren.
U kunt het geweer inzetten voor afschot. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: (1) afschot om verjaging te ondersteunen en (2) populatiebeheer. In het eerste geval schiet u individuele dieren ter verjaging en gaat het om directe schadebestrijding. Dit gebeurt op het perceel. In het tweede geval (populatiebeheer) voorkomt u schade door de aantallen te reguleren. Populatiebeheer heeft als doel om de populatieomvang binnen een bepaald gebied op een niveau te brengen dat aansluit bij de maatschappelijke doelen.
U mag het geweer alleen zelf gebruiken als u jachtaktehouder bent. Bent u dat niet, dan kunt u een jager of een andere schadebestrijder vragen om dit middel toe te passen.
De houtduif mag in het jachtseizoen bejaagd worden. Buiten het jachtseizoen kunt u een jager of een andere schadebestrijder een grondgebruikersverklaring geven. Hij of zij mag dan in het kader van schadebestrijding op houtduiven jagen. Daarbuiten en voor de andere soorten hebt u vaak een ontheffing of machtiging nodig om daadwerkelijk afschot te mogen plegen.
Nota bene: de richtlijn is van toepassing op ‘aan verjaging ondersteunend afschot’.
Als u een verzoek doet voor een tegemoetkoming in de schade moet u aantonen dat u adequaat gebruik hebt gemaakt van de ontheffing. Met de volgende link vindt u meer informatie over het adequaat gebruik van de ontheffingDeze link opent in een nieuw tabblad.
Het gecontroleerd inzetten van predatoren om diersoorten van percelen te verjagen kan zeer effectief zijn. De aanwezigheid van een natuurlijke vijand is voor veel dieren al voldoende om hun heil elders te gaan zoeken. Bovendien kan de methode ingezet worden op plaatsen waar niet met het geweer kan worden opgetreden. Wel is de methode zeer arbeidsintensief en de oppervlakte die één verjager aankan beperkt. Zolang er voor de overlast veroorzakende diersoorten voldoende voedsel aanwezig blijft, zult u de methode moeten blijven herhalen.
Met een getrainde roofvogel kunt u overlast van onder andere konijnen, hazen, kraaiachtigen en duiven bestrijden. In Nederland mag u alleen jagen met havik en slechtvalk en moet u in het bezit zijn van een valkeniersakte. Bejagen met behulp van jachtvogels mag alleen tijdens het jachtseizoen door de jachthouder. Buiten het jachtseizoen kunt u een valkenier een grondgebruikersverklaring geven. Hij of zij mag dan in het kader van schadebestrijding met behulp van een jachtvogel konijnen en houtduiven vangen.
Nader te specificeren middelen zijn alle legale middelen die grondgebruikers willen uitproberen. Het gaat om middelen waarvan de werking niet of onvoldoende is bewezen en die niet in de Faunaschade Preventie Kit (FPK) staan, maar waarvan BIJ12 wél een realistische werking verwacht. Denk bijvoorbeeld aan afleidend voeren, laser en de inzet van robots of drones. BIJ12 kan naar zo’n kansrijk, preventief middel experimenteel onderzoek laten doen, al dan niet in samenwerking met de betreffende grondgebruiker. Op deze manier stimuleert BIJ12 de inzet van innovatieve verjaagmaatregelen die door grondgebruikers zelf zijn ontwikkeld. Lees hier meer over onderzoeken van BIJ12.
Wilt u een nieuw middel uittesten, dan kunt u vooraf de verwachte werking met een consulent van BIJ12 bespreken. Als u aanspraak wilt houden op een tegemoetkoming, vraag dan schriftelijke toestemming voor de inzet van het betreffende middel.
Bij verschillende gewassoorten kunnen er over het algemeen drie soorten schade aangericht worden door duiven: vraatschade, bevuiling en vernieling.
In onderstaande infographics ziet u wanneer faunaschade voornamelijk optreedt. Schade kunt u voorkomen met de preventieve middelen uit paragraaf 2.
Granen: schade met name aan gelegerd graan. Soms in combinatie met vertrappings- en of bevuilingsschade.
Peulvruchten: in de afrijpingsperiode vraatschade, vaak in combinatie met vertrappingsschade waardoor de rijpe peulen openspringen.
Graszaad en ingezaaid grasland (niet aan geen graszoden): voornamelijk aan graszaad en ook schade bij gras als opvolgend gewas van bijvoorbeeld graan.
Bessen: schade aan voornamelijk kersen, blauwe, zwarte en rode bessen. Daarbij kan vruchthout afbreken.
BIJ12 kan onder voorwaarden tegemoetkomen in de schade die beschermde inheemse diersoorten veroorzaken aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren. Vervolgschade, zoals vertrapping, verslemping en vervuiling, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Als u in aanmerking wilt komen voor een tegemoetkoming, moet u in veel gevallen (preventieve) maatregelen nemen om de schade te voorkomen en/of beperken. De vereiste maatregelen kunnen afhankelijk zijn van gewas, diersoort, periode en gebiedsstatus. Zie hiervoor de in deze preventiekit beschreven preventieve maatregelen.
Als er ondanks preventieve maatregelen toch nog schade van enige omvang optreedt, kunt u een tegemoetkoming in de schade aanvragen bij BIJ12. Deze aanvragen worden getoetst aan de beleidsregels van de provincie waarin de schade percelen liggenDeze link opent in een nieuw tabblad.
Het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag doet u via MijnFaunazaken. Het melden van schade doet u via www.faunaschade.nlDeze link opent in een nieuw tabblad.
Let op: aan het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag zijn behandelkosten van 300 euro verbonden. De aanvraag kan pas worden ingediend nadat deze kosten via de betaalfunctie (iDEAL) in de applicatie zijn betaald.
Heeft u vragen over het indienen van een tegemoetkomingsaanvraagDeze link opent in een nieuw tabblad of over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, neem dan tijdig contact op met BIJ12. BIJ12 is bereikbaar via het telefoonnummer van 085 – 486 22 22 of info@mijnfaunazakenbij12.nl.
Voor het verjagen van een diersoortDeze link opent in een nieuw tabblad met ondersteunend afschot, is een ontheffing nodig. De Faunabeheereenheid (FBE) kan u op aanvraag machtigen om van de ontheffing gebruikt te maken, of u kunt zelf een ontheffing aanvragen:
Voor verdere informatie over de provinciale FBE’s verwijzen we u naar www.faunabeheereenheid.nl.
Wilt u meer weten over faunaschade en de voorkoming ervan? Raadpleeg dan de Faunaschade Preventie KitsDeze link opent in een nieuw tabblad (‘Bevers en beverratten’, Dassen, Duiven, Eenden, Ganzen, Haasachtigen, Hertachtigen, Hoenderachtigen, Kleine zangvogels, Koeten, Kraaiachtigen, Meeuwen, Roofvogels, Woelmuizen, ‘Wolven, vossen en marterachtigen’ en Zwanen). Maatregelen voor andere soortgroepen en de daarbij eventueel geldende richtlijnen vanuit BIJ12 zijn te vinden in de Handreiking Faunaschade (2009)(bijgewerkt op 08-02-2024).
Aan de informatie zoals weergegeven in de ‘Faunaschade Preventie Kit Duiven’ kunnen geen rechten worden ontleend. Weersomstandigheden, teeltkeuzes, enzovoort kunnen leiden tot schadesituaties die niet zijn beschreven. De grondgebruiker blijft in alle gevallen primair verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van schade. Alle FPK’s vormen een weergave van gedeelde praktijkervaringen en niet van alle middelen waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond.
BIJ12 houdt zich bezig met taken op het gebied van faunaschade door natuurlijk in het wild levende beschermde dieren. Zij reiken handvatten aan om faunaschade te voorkomen en te bestrijden. Als dat niet (meer) mogelijk is, kunnen agrariërs in bepaalde gevallen bij BIJ12 terecht voor een tegemoetkoming in de schade.