Wilde zwijnen
De ‘Faunaschade PreventieKit’ (FPK) voor wilde zwijnen laat zien met welke preventieve maatregelen u gewasschade door wilde zwijnen kunt voorkomen of beperken.
De ‘Faunaschade PreventieKit’ (FPK) voor wilde zwijnen laat zien met welke preventieve maatregelen u gewasschade door wilde zwijnen kunt voorkomen of beperken.
Er is in Nederland een groeiende populatie van enkele duizenden wilde zwijnen aanwezig. Wilde zwijnen mogen alleen voorkomen in speciaal aangewezen leefgebieden, de Veluwe en De Meinweg. In de rest van Nederland geldt een nulstandbeleid: wilde zwijnen zijn daar in principe niet gewenst en worden afgeschoten. Desondanks zijn in delen van Limburg, Noord-Brabant, Overijsel en Gelderland, buiten de aangewezen leefgebieden, al jaren populaties wilde zwijnen aanwezig.
Als wilde zwijnen voedsel zoeken in landbouwgebieden veroorzaken ze vaak schade aan gewassen. De belangrijkste gewasschade door wilde zwijnen wordt veroorzaakt aan aardappelen, grasland, maïs en graan. De zwijnen wroeten onder graszoden naar dierlijk eiwitten, zoals regenwormen, emelten, en engerlingen, waarbij het grasland plaatselijk geheel kan worden omgezet. Ook wroeten zwijnen naar ingezaaide korrels, pootgoed en ingekuilde gewassen. Bij granen kan er behalve vraat ook schade door vertrapping (liggen, rollen) optreden. Melkrijpe maïs betekent voedsel, maar een maïsveld biedt daarnaast gedurende de zomer en herfst ook een perfecte daginstand (dekking en rust). Platgelegen graan kan met moderne maaitechnieken tegenwoordig overigens beter geoogst worden dan een aantal jaren terug.
Hieronder vindt u enkele verjaagmethoden. Zowel visuele als akoestische middelen werken maar gedurende een korte periode. Daarna wennen dieren eraan. Door werende middelen af te wisselen en bovendien te combineren met afschot met het geweer, verhoogt u de effectiviteit en wordt gewenning zoveel mogelijk voorkomen.
Nota bene: Visuele middelen als vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen door elkaar gebruikt worden en kunnen elkaar ook vervangen.
Flitslampen werken op batterijen of accu en worden wel gebruikt om dassen, herten en wilde zwijnen te weren van landbouwpercelen. U moet ze in combinatie met andere middelen gebruiken om gewenning te voorkomen.
Flitsmolens bestaan uit drie vanen (zes vlakken), afwisselend zwart en fel gekleurd of voorzien van een reflectiefolie. De molentjes staan op een poot van circa 1,50 meter en draaien op de wind. De afwisseling in kleurvlakken veroorzaakt bij het draaien een soort flitsen. Er zijn ook molens die voorzien zijn van een roofvogelsilhouet.
Knalapparaten zijn gaskanonnen die harde knallen afgeven. De apparaten werken op propaan of butaan. U haalt de beste resultaten als u de knallen elke 3 tot 5 minuten af laat gaan. Er zijn modellen die dubbele knallen afgeven en modellen die met elke knal een aantal graden van richting veranderen. Zo wordt het geweer realistischer nagebootst.
Voor het gebruik van knalapparaten hebt u in bepaalde gemeenten een ontheffing in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening nodig. De apparaten mogen niet gebruikt worden vlakbij de bebouwde kom. Houd er rekening mee dat knalapparaten bij weidend vee schrik- en vluchtreacties kunnen geven.
Een vogelafweerpistool bestaat uit een standaard alarm- of startpistool, voorzien van een opschroefbare schietbuis. Met de schietbuis worden vogelafweerpatronen afgeschoten. Deze patronen ontploffen op een hoogte van 40 tot 60 meter (als knaller of giller, eventueel gecombineerd met lichteffecten).
Het vogelafweerpistool is een vuurwapen en valt onder de Wet Wapens en Munitie. Daarom hebt u een bijzondere machtiging van de korpschef van de regiopolitie nodig om er een te mogen bezitten en gebruiken. In sommige gemeenten is een ontheffing verplicht.
Het gebruik van een vogelafweerpistool is een arbeidsintensief, maar zeer effectief middel om zwijnen te verjagen.
Rasters van gaas zijn een zeer effectieve manier om niet vliegende diersoorten te weren van landbouwpercelen. De kosten zijn echter hoog en het permanente karakter van gaasrasters maakt deze vooral geschikt voor meerjarige teelten (bijvoorbeeld fruitpercelen, boomteelt).
Voorbeeld van gaasraster wilde zwijnen:
Gebruik:
Elektrisch draadraster is geschikt om niet vliegende diersoorten te weren. Elektrische draadrasters zijn goedkoper dan gaasrasters, zijn eenvoudiger te plaatsen en te verplaatsen, maar vragen meer toezicht en onderhoud. De schrikdraadapparaten zijn bovendien diefstalgevoelig.
Fijnmazig elektrisch netwerk blijkt een goed toepasbare en effectieve methode om wilde zwijnen van landbouwpercelen te weren. U kunt de netten na enige oefening vrij simpel aanbrengen en opruimen. De kosten voor aanschaf en onderhoud liggen vrij hoog, waardoor deze methode vooral in aanmerking komt voor de wat kapitaalintensievere teelten. De netten met bijbehorende schrikdraadapparaten zijn diefstalgevoelig en daardoor niet overal toepasbaar.
Het wild zwijn eet graag regenwormen, maar zoekt in perioden van droogte – wanneer de regenwormen zich naar diepere bodemlagen verplaatsen en onvoldoende beschikbaar zijn – in de graszode naar emelten en engerlingen (larven van langpootmuggen en mei-, juni- en rozenkevers). Hierbij wordt de graszode ontworteld of opgetild.
Door emelten aan te pakken kunt u schade in uw gewas voorkomen. In grasland kunt u deze goed bestrijden door de bodem aan te rollen of aan te drukken met trekkerbanden. Dit kunt u het beste doen op het moment dat de larven hoog in de bodem zitten, in de nazomer. Daarnaast kunt u engerlingen en emelten biologisch bestrijden (bijvoorbeeld met parasitaire nematoden) maar ook met chemische bestrijdingsmiddelen aanpakken.
Ondergewerkte gewassen of gewasresten (o.a. wortelen, aardappelen, bietenkoppen) kunnen aantrekkelijk zijn voor dieren en hierdoor schade in het opvolgende gewas veroorzaken. Met uw keuze voor het opvolgende gewas kunt u het risico op vraat in dat gewas verkleinen. Pas daarom uw teeltplan aan. Wacht met een opvolgende gewas tot de resten van het vorige gewas opgegeten of verteerd zijn. Dieren hebben dan niks meer op het perceel te zoeken, wat het risico op vraat aan het opvolgende gewas verkleint.
Bijvoorbeeld: bietenresten zijn aantrekkelijk voor dassen in de winter. Als u de akker in de winter braak legt, zullen de bietenresten voor een groot deel weggevreten of verteerd zijn bij het zaaien of planten van het opvolgende gewas. Dat verkleint het risico op vraat.
U kunt het geweer inzetten voor afschot. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: (1) afschot om verjaging te ondersteunen en (2) populatiebeheer. In het eerste geval schiet u individuele dieren ter verjaging en gaat het om directe schadebestrijding. Dit gebeurt op het perceel. In het tweede geval (populatiebeheer) voorkomt u schade door de aantallen te reguleren. Populatiebeheer heeft als doel om de populatieomvang binnen een bepaald gebied op een niveau te brengen dat aansluit bij de maatschappelijke doelen.
U mag het geweer alleen zelf gebruiken als u jachtaktehouder bent. Bent u dat niet, dan kunt u een jager of een andere schadebestrijder vragen om dit middel toe te passen. Daarnaast hebt u een ontheffing of machtiging nodig om daadwerkelijk afschot te mogen plegen.
Nota bene: de richtlijn is van toepassing op ‘aan verjaging ondersteunend afschot’.
Populatiebeheer heeft als doel om de populatieomvang binnen een bepaald gebied omlaag te brengen. Dit is in het faunabeheerplan en in de verleende ontheffing vastgesteld.
Nader te specificeren middelen zijn alle, op de markt als veilig te gebruiken arbeidsmiddel toegelaten middelen, die grondgebruikers willen uitproberen. Het gaat om middelen waarvan de werking in de praktijk tot nog toe niet of onvoldoende is bewezen en die niet in de Faunaschade Preventiekit (FPK) zijn opgenomen, maar waarvan de grondgebruiker wél een effectieve preventieve werking verwacht. Denk bijvoorbeeld aan afleidend voeren, lasers en de inzet van robots of drones. BIJ12 kan op eigen initiatief of op voorstel van derden onderzoek naar de effectiviteit van het middel laten doen, al dan niet in samenwerking met de betreffende grondgebruiker. Op deze manier stimuleert BIJ12 de inzet van innovatieve wildwerende maatregelen. Lees hier meer over onderzoeken van BIJ12.
Wilt u een nieuw middel uittesten, dan kunt u dat vooraf met een consulent van BIJ12 bespreken. Om aanspraak te behouden op een tegemoetkoming, heeft u voor de inzet van het betreffende middel de schriftelijke toestemming van BIJ12 nodig. Let op: dien het schriftelijk gemotiveerd verzoek tot toestemming ten minste een maand voor het gebruik in bij BIJ12 t.a.v. Faunazaken. De kleine lettertjes, artikel 4.4, zijn ook van toepassing op nader te specificeren middelen.
Bij verschillende gewassoorten kunnen er over het algemeen vier soorten schade aangericht worden door wilde zwijnen: vraatschade, wroetschade, vernieling en overbrenging van ziekten.
In granen, aardappelen, suikerbieten, voederbieten en maïs treedt vraatschade en wroetschade soms in combinatie op met schade door lopen, liggen en/of rollen.
Omwroeten van grasland wordt vaak veroorzaakt doordat wilde zwijnen (en andere diersoorten) foerageren naar de aanwezige emelten.
Bosbouw en boomteelt: wilde zwijnen duwen bosaanplant scheef, kort na planten (waardoor wortels verdrogen/bevriezen).
Landbouwhuisdieren: overbrenging van ziekten, met name varkensziekten als klassieke varkenspest, mond- en klauwzeer en ziekte van Aujeszky.
BIJ12 kan onder voorwaarden tegemoetkomen in de schade die beschermde inheemse diersoorten veroorzaken aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren. Vervolgschade, bijvoorbeeld door vertrapping, verslemping en vervuiling, komt niet voor een tegemoetkoming in de schade in aanmerking.
Als u in aanmerking wilt komen voor een tegemoetkoming, moet u in veel gevallen (preventieve) maatregelen nemen om de schade te voorkomen en/of beperken. De vereiste maatregelen kunnen afhankelijk zijn van gewas, diersoort, periode en gebiedsstatus. Zie hiervoor in deze preventiekit beschreven preventieve maatregelen.
Als er ondanks preventieve maatregelen toch nog schade van enige omvang optreedt, kunt u een tegemoetkoming in de schade aanvragen bij BIJ12. Deze aanvragen worden getoetst aan de beleidsregels van de provincie waarin de schadepercelen liggenDeze link opent in een nieuw tabblad.
Het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag doet u via MijnFaunazaken. Het melden van schade doet u via www.faunaschade.nlDeze link opent in een nieuw tabblad.
Let op: aan het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag zijn behandelkosten van 300 euro verbonden. De aanvraag kan pas worden ingediend nadat deze kosten via de betaalfunctie (iDEAL) in de applicatie zijn betaald.
Heeft u vragen over het indienen van een tegemoetkomingsaanvraagDeze link opent in een nieuw tabblad of over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, neem dan tijdig contact op met BIJ12. BIJ12 is bereikbaar via het telefoonnummer 085 – 486 22 22 of info@mijnfaunazakenbij12.nl.
Voor het verjagen van een diersoortDeze link opent in een nieuw tabblad met ondersteunend afschot, is een ontheffing nodig. De Faunabeheereenheid (FBE) kan u op aanvraag machtigen om van de ontheffing gebruikt te maken, of u kunt zelf een ontheffing aanvragen:
Voor verdere informatie over de provinciale FBE’s verwijzen we u naar www.faunabeheereenheid.nlDeze link opent in een nieuw tabblad.
Wilt u meer weten over faunaschade en de voorkoming ervan? Raadpleeg dan de Faunaschade Preventie KitsDeze link opent in een nieuw tabblad (‘Bevers en beverratten’, Dassen, Duiven, Eenden, Ganzen, Haasachtigen, Hertachtigen, Hoenderachtigen, Kleine zangvogels, Koeten, Kraaiachtigen, Meeuwen, Roofvogels, Woelmuizen, ‘Wolven, vossen en marterachtigen’ en Zwanen). Maatregelen voor andere soortgroepen en de daarbij eventueel geldende richtlijnen vanuit BIJ12 zijn te vinden in de Handreiking Faunaschade (2009)(bijgewerkt op 08-02-2024).
Aan de informatie zoals weergegeven in de ‘Faunaschade Preventie Kit Wild zwijn’ kunnen geen rechten worden ontleend. Weersomstandigheden, teeltkeuzes, enzovoort kunnen leiden tot schadesituaties die niet zijn beschreven. De grondgebruiker blijft in alle gevallen primair verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van schade. Alle FPK’s vormen een weergave van gedeelde praktijkervaringen en niet van alle middelen waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond.
BIJ12 houdt zich bezig met taken op het gebied van faunaschade door natuurlijk in het wild levende beschermde dieren. Zij reiken handvatten aan om faunaschade te voorkomen en te bestrijden. Als dat niet (meer) mogelijk is, kunnen agrariërs in bepaalde gevallen bij BIJ12 terecht voor een tegemoetkoming in de schade.