Structuur
De structuur is beschreven in het beheertype zelf. De beheereenheden moeten bestaan uit grasland: 75% of meer moet uit gras bestaan. Onder dit type valt een aantal (sub)pakketten: met verschillende rustperioden, met voorweiden, plas-dras, legselbeheer, kruidenrijk weidevogelgrasland en extensief beweid grasland. Deze subpakketten leveren samen in een gebied een mozaïek van verschillende beheervormen en daarmee vegetatiestructuren op. Het daadwerkelijke mozaïek in de loop van het seizoen is van belang en kan afwijken van het verwachte mozaïek, doordat het werkelijke beheer afwijkt van het afgesproken beheer (bijvoorbeeld later maaien dan in het pakket staat aangegeven).
Het soort gewas en de structuur daarvan zijn belangrijk voor de vestiging van weidevogels, het succes waarmee de eieren worden uitgebroed en het succes waarmee de jongen kunnen opgroeien tot vliegvlug. Enerzijds vertaalt zich dit in criteria voor soortenrijkdom (kruidenrijk – matig kruidenrijk – kruidenarm) en anderzijds voor gewasstructuur en -hoogte (gemaaid / beweid kort gras – platgeslagen gras – plas-dras). Het eerste is redelijk constant in de loop van een jaar, het tweede is sterk afhankelijk van het moment van maaien en of er begraasd wordt. Zaken als gewashoogte en veebezetting zijn niet eenvoudig te meten op gebiedsniveau. Kruidenrijkdom daarentegen is redelijk eenvoudig mee te nemen bij gebiedsdekkende weidevogeltellingen. Het merendeel van de percelen in de mozaïeken van het A01.01 is tegenwoordig grotendeels kruidenarm.
Voorgesteld wordt om als structuurkenmerk alleen de kruidenrijkdom mee te nemen.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: meer dan 40% van de oppervlakte grasland is (matig) kruidenrijk¹
- “Midden”: 20% tot 40% van de oppervlakte grasland is (matig) kruidenrijk
- “Laag”: minder dan 20% van de oppervlakte grasland is (matig) kruidenrijk
¹Met ‘kruidenrijkdom’ worden tweezaadlobbigen bedoeld.
Flora en fauna
De biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in de dichtheid (aantal broedparen) per 100 ha (grasland + bouwland) van de kwalificerende weidevogelsoorten. De kwalificerende soorten zijn: gele kwikstaart, graspieper, grutto, kemphaan, krakeend, kuifeend, kwartel, kwartelkoning, paapje, slobeend, tureluur, veldleeuwerik, watersnip, wintertaling, wulp en zomertaling.²Scholekster en kievit worden niet tot de kwalificerende soorten gerekend.
²De kwalificerende soorten verschillen van N13.01 Weidevogelgrasland, in dit laatste type zijn paapje, kwartel en kwartelkoning geen kwalificerende soort.
Kwaliteitsbepaling³
- “Hoog”: meer dan 60 broedparen per 100 ha van alle kwalificerende soorten.
- “Midden”: meer dan 40 tot 60 broedparen per 100 ha van alle kwalificerende soorten.
- “Laag”: meer dan 20 tot 40 broedparen per 100 ha, van alle kwalificerende soorten.
³ De dichtheid criteria zijn nog niet in overeenstemming gebracht met het beheertype N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Punt wordt komend in 2012 verder uitgewerkt.
Milieu condities
Stabiele weidevogelgebieden hebben een drooglegging in de winter van 20-40 cm beneden maaiveld. Waterpeil is indirect een factor voor het al dan niet kunnen uitvoeren van landbouwkundige werkzaamheden in een bepaalde periode, met als gevolg later maaien.
Kwaliteitsbepaling*
- “Hoog”: 50% of meer van het gebied heeft een drooglegging in de winter van minder dan 40 cm beneden maaiveld.
- Midden 50% of meer van het gebied heeft drooglegging in de winter van 40-60 cm beneden maaiveld.
- “Laag”: Indien niet aan de kwaliteitsscore ‘“Hoog”’ of ‘“Midden”’ wordt voldaan.
*Voor meer overeenstemming met N13.01 Weidevogelsgrasland is dit punt nog aan te passen in 2012.
Ruimtelijke condities
Openheid van het landschap, de aanwezigheid van verstorende elementen (bebouwing, bosjes, wegen e. d.) en barrières zijn belangrijke componenten in positieve dan wel negatieve zin voor weidevogels. Op landschapsschaal spelen de afmeting van weidevogelgebieden en de onderlinge samenhang ook een belangrijke rol.
Kwaliteitsbepaling
A 01.01 Weidevogels – Ruimtelijke condities
Oppervlakte/samenhang Deel van groter weidevogelgebied van |
>70 ha aaneengesloten |
30-70 ha
aaneengesloten |
<30 ha
aaneengesloten |
>1.000 ha |
Hoog |
Hoog |
Midden |
500 – 1.000 ha |
Hoog |
Midden |
Laag |
<500 ha |
Midden |
Laag |
Laag |
*Aaneengesloten: uitsluiten delen <250 m van boomgroepen,175 m van gebouwen en/of <150 m van infrastructuur.