A01.02 Akkerfaunagebied (vervallen per 1-1-2022)

Bijgewerkt op: 13 december 2023

Akkerbouwgebieden herbergen hun eigen akkerfauna, die veelal geleerd hebben te leven in een omgeving met veel dynamiek. Het gaat hier zowel om vogels die broeden op deze akkers (zoals gele kwikstaart, patrijs, grauwe kiekendief) als om vogels die zich tijdens de trek of overwintering voor een belangrijk deel voeden met niet geoogste granen en onkruidzaden (bv gorzen, leeuweriken en vinken).

Algemene beschrijving

Ook trekken dergelijke akkers zoogdieren aan, waarvan de hamster in Limburg zelfs een doelsoort is voor dergelijke pakketten. Muizen, op hun beurt, zijn weer voedsel voor roofvogels en uilen.

In het natuurbeheerplan zijn speciale gebieden aangewezen waarvoor een subsidie voor akkerfauna mogelijk is. Evenals bij het weidevogelbeheer, wordt ook t.a.v. faunabeheer op akkers de voorkeur gegeven aan een planmatige aanpak op basis van een collectief beheerplan. Met een collectief beheerplan kunnen agrariërs samen met een gebiedscoördinator tot een keuze komen welk beheer op welke percelen het best op zijn plaats is, zowel wat betreft het behalen van het natuurdoel als de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering.

Binnen het agrarisch akkerfaunabeheer zijn drie pakketgroepen ontwikkeld:

  1. Pakketgroep voor broedende akkervogels met grassen, granen, kruiden of een mengsel hiervan en beperkte bewerking in het broedseizoen (A01.02.01);
  2. Pakketgroep voor doortrekkende en overwinterende akkervogels, met een graanmengsel dat niet geoogst wordt (A01.02.02);
  3. Pakketgroep waarbij rekening wordt gehouden met zowel de aanwezigheid van hamsterburchten als met de aanwezigheid van voldoende voedsel voor hamsters (A01.02.03).

Voorbeeldgebieden

  • Hamsterreservaat Sibbe
  • Kollenberg
  • Vriescheloërvennen
  • Extra gebieden

Subsidie

Bekijk de meest actuele subsidietarieven voor de jaarvergoeding van Akkerfaunagebied.

Beheervoorschriften

A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels

Algemene beschrijving

Met het pakket bouwland met broedende akkervogels wordt een doel nagestreefd waarbij delen van een bouwlandperceel uit productie genomen worden, en als broedgebied of foerageergebied voor akkervogels dienen. Deze percelen bieden niet alleen broedbiotoop voor akkerzangers, zoals veldleeuweriken of graspiepers, maar dienen ook als foerageergebied voor andere akkervogels, zoals patrijzen, grauwe kiekendieven of gele kwikstaarten. Door de rand conform de pakketeisen in te vullen, kunnen randen een rijke muizenstand gaan ontwikkelen, waardoor ze eveneens als voedselbron dienen voor roofvogels en uilen.

Er zijn vier pakketten ontwikkeld. Bouwland met broedende akkervogels bestaat uit een strook, blok of perceel bouwland, waarop tussen 1 mei en het moment van grondbewerking in de nazomer grassen, granen, kruiden of een mengsel groeien. De aanvrager kan kiezen voor het inzaaien van een mengsel of het spontaan op laten komen van diverse kruiden. Vanaf 1 september mag er grondbewerking plaatsvinden. Om de rand geschikt te houden, moet deze in het groeiseizoen tweemaal gemaaid worden. Ook is de mogelijkheid opgenomen om de beheereenheid na het derde jaar om te ploegen en (elders) opnieuw in te zaaien. Dit kan als voordeel hebben dat de bestaande beheereenheden niet teveel verruigen en daardoor ongeschikt worden. In een laatste variant is er wat meer ruimte om de beheereenheid ook landbouwkundig te gebruiken om landbouwmachines beperkt te kunnen wenden of keren.

Afbakening

  • De beheereenheid bestaat uit bouwland
  • De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha
  • Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten
  • In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

Subsidieverplichtingen

  • Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering. Tussen 1 mei en het moment van grondbewerking moet op de beheereenheid één van de volgende gewassen aanwezig zijn: grassen, granen (niet zijnde maïs of graanstoppel), kruiden of een mengsel van deze. Onder het moment van grondbewerking wordt verstaan de periode waarin de in het betreffende pakket beschreven handelingen uitgevoerd mogen worden.
  • Het gewas wordt ingezaaid, waarbij in het natuurbeheerplan bepaald wordt welke zaaimengsels en welke zaaidichtheden gebruikt mogen worden. Voor pakket A01.02.01b geldt dat het gewas ook door spontane ontwikkeling aanwezig mag zijn.
  • 20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks ten minste twee maal te worden gemaaid tussen 1 maart en 15 september. Delen die opnieuw zijn ingezaaid hoeven in hetzelfde voorjaar niet te worden gemaaid. Het beheer wordt strooksgewijs uitgevoerd volgens onderstaande pakketten. Het toegestane maairegime wordt verder gedifferentieerd in het natuurbeheerplan.
  • Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes, kleefkruid, kweek, melganzevoet of japanse duizendknoop.
  • De beheereenheid mag niet worden beweid of bemest.
  • In elk pakket mag de beheereenheid in de periode van 1 september tot 15 april geploegd worden
  • Daar waar ploegen is toegestaan, mag ook een andere diepe grondbewerking worden toegepast.

Beheerpakketten

  • A01.02.01a
    Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 september en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.
  • A01.02.01b
    Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid tussen 1 september en 15 april te worden geploegd. Tussen 1 maart en 15 april mag nog een grondbewerking worden uitgevoerd. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.
  • A01.02.01c
    In het derde of vierde jaar dient de gehele beheereenheid tussen 1 september en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment mogelijk. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden. Van het derde of vierde jaar kan worden afgeweken wanneer dit is opgenomen in een goedgekeurd collectief beheerplan.
  • A01.02.01d
    De beheereenheid is minimaal 12 meter breed. Tussen 15 april en 31 augustus mag maximaal 10% van het oppervlak van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. Tussen 1 september en 15 april mag maximaal 30% van het oppervlak van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. In het derde of vierder jaar dient tussen 1 september en 15 april over de gehele beheereenheid een diepe grondbewerking plaatst te vinden en dient deze opnieuw te worden ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment mogelijk.

A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels

Algemene beschrijving

Bouwland t.b.v. doortrekkende en overwinterende akkervogels moet vooral voedsel bieden buiten het broedseizoen. Het meeste voedsel in die tijd is te halen uit niet geoogste granen, en zaaddragende akkerkruiden. Binnen de moderne akkerbouw is niet veel ruimte meer voor voedselrijke overhoekjes en andere ”onbenutte” terreintjes. Dit pakket stimuleert juist om dergelijke terreintjes aan te leggen en in stand te houden. De aanwezigheid van niet geoogste granen en zaaddragende akkerkruiden biedt voedselmogelijkheden aan zaadetende vogels als geelgors en ringmus, maar ook aan muizen. Hierdoor bieden deze terreinen ook overwinteringsmogelijkheden voor blauwe kiekendief en velduil.

Het bouwland t.b.v. doortrekkende en overwinterende akkervogels wordt gekenmerkt door een zeer lange periode waarin graan op het perceel staat, nl. van 1 mei tot en met 15 maart daaropvolgend. Vooral in de nazomer en winter zullen deze percelen opvallen in het grotendeels kale akkerland. De hoeveelheid niet geoogst graan zal in het najaar afnemen en akkerkruiden zullen juist toenemen en daarmee ook voor wintervoedsel dienen.

Afbakening

  • De beheereenheid bestaat uit bouwland.
  • De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha en een maximale oppervlakte van 2 ha.
  • Roulatie binnen het bedrijf is daarbij mogelijk.
  • Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.
  • In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.

Subsidieverplichtingen

Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.

  • Op de beheereenheid moet tussen 1 mei en 15 maart een graanmengsel staan van tenminste 50% zomertarwe, aangevuld met rogge, haver of een zaadragend gewas niet zijnde graan of maïs. De beheereenheid mag niet worden geoogst.
  • De beheereenheid dient jaarlijks tussen 16 maart en 30 april te worden ingezaaid met een gangbare zaaidichtheid.
  • Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes, kleefkruid, kweek, melganzevoet of japanse duizendknoop.

Beheerpakket

  • A01.02.01a Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
A01.02.03 Bouwland voor hamsters

Algemene beschrijving

Deze pakketgroep is specifiek toegeschreven op de hamster die voorkomt in een beperkt deel van het heuvelland van Zuid-Limburg. Het moet deze soort mogelijkheden bieden om zich zowel voort te kunnen planten als om voldoende voedsel te bemachtigen voor bv. de wintermaanden. Hamsterbeheer heeft laten zien niet alleen positief uit te werken op deze soort, maar ook op andere diersoorten van kleinschalige akkerbeheer in het heuvelland. Zo werden vele honderden overwinterende zangvogels en diverse roofvogels aangetrokken door de specifieke beheermaatregelen.

Hamsters komen voor op bouwland met een fijnmazig beheer. De vegetatie bestaat uit luzerne, bladrammenas of granen. De granen worden niet geoogst en dienen als wintervoedsel in de hamsterburchten. Luzerne en bladrammenas zorgen vooral voor dekking. Om verruiging tegen te gaan, mag de luzerne geoogst worden. Omdat hamsters in burchten onder de grond leven, is een grondbewerking dieper dan 25 cm niet toegestaan: dit zou de burchten en de daarin levende hamsters vernietigen. Om te voorkomen dat de percelen in het voorjaar te veel verruigen, en om overlast door ratten te bestrijden, is het toegestaan om te klepelen in februari.

Hamsterbeheer kan uitgevoerd worden in de vorm van een volleveldspakket en als rand.

Afbakening

De beheereenheid bestaat uit bouwland en moet zijn gelegen in een gebied waar een op provinciaal niveau vastgesteld hamsterbeheerplan van toepassing is.
In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.
De beheereenheid is minimaal 0,3 ha groot of is minimaal 15 meter breed en minimaal 100 meter lang.

Subsidieverplichtingen

Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.

  • De grondbewerking mag niet dieper dan 25 cm plaatsvinden.
  • Op de beheereenheid wordt in overleg met de provinciaal gebiedscoördinator een van de gewassen luzerne, graan (niet zijnde mais), bladrammenas of een combinatie daarvan geteeld.
  • In het geval van de opvangstrook dient deze van augustus tot en met januari te bestaan uit volgroeid graan (niet zijnde mais).
  • De luzerne wordt jaarlijks tussen 20 april en 20 juni gemaaid en afgevoerd.
  • Het graan wordt niet geoogst.
  • Het overstaande graan en bladrammenas wordt jaarlijks in februari geklepeld. Buiten deze periode is bij overlast van de bruine rat klepelen toegestaan in overleg met de gebiedscoördinator.
  • Overig beheer wordt uitgevoerd volgens een van de onderstaande pakketten.

Beheerpakketten

  • A01.02.03a Bouwland voor hamsters
  • A01.02.03b Opvangstrook voor hamsters

Monitoring en natuurkwaliteit

Structuur

Kwalificerende structuurkenmerken geen¹.

¹ Wijkt af van N12.05 Kruiden- en faunarijke akker. Eventueel nog af te stemmen in 2012.

Flora en Fauna

Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende akkerbroedvogels en gemiddelde dichtheden.

A 01.02 Akkerfaunagebied – Flora en fauna

Kwalificerend A01.02 N12.05
grauwe kiekendief + +
veldleeuwerik + +
gele kwikstaart + +
partijs + +
graspieper + +
kwartel + +
kwartelkoning + +
geelgors + +
ortolaan + +
grauwe gors + +

Voor de hamsterpakketten geldt het voorkomen van hamsters als biotische kwaliteit.

Kwaliteitsbepaling akkerbroedvogels

Kwaliteitsklassen worden gebaseerd op dichtheden van de kwalificerende soorten en kunnen regionaal worden bepaald afhankelijk van de regionale doelen. Hier is (nog) geen regionale uitwerking gepresenteerd.

A 01.02 Akkerfaunagebied – Flora en fauna

Gem. dichtheid (N/100 ha)
>50 40 – 50 30 – 40
>10 Hoog Hoog Midden
Aantal kwalificerende soorten 5 – 10 Hoog Midden Laag
<5 Midden Laag Laag

Gebieden met gemiddelde broeddichtheden lager dan 30 vogels per 100 ha krijgen geen score.

Kwaliteitsbepaling hamsters

  • “Hoog”: binnen een hamsterkernleefgebied komen minimaal 30 hamsterburchten, 5 of meer kwalificerende broedvogelsoorten.
  • “Midden”: binnen een hamsterkernleefgebied komen minimaal 10 hamsterburchten, 3 of meer kwalificerende broedvogelsoorten.
  • “Laag”: binnen een hamsterkernleefgebied komen minder dan 10 hamsterburchten, 3 kwalificerende broedvogelsoorten.

Milieu- en watercondities

Monitoring van milieu- en watercondities bij deze agrarische natuurbeheertypen ligt niet voor de hand gegeven het pluriforme karakter van de percelen waarop deze typen voor kunnen komen.

Bij de hamsterpakketten is een minimaal lösspakket van 1 meter een vereiste. Bij minder dikte kunnen ze geen burchten graven. Ook is voldoende drooglegging een vereiste.

Ruimtelijke condities

Agrarisch natuurbeheer geschiedt op vrijwillige basis in looptijden van 6 jaar. Ieder jaar kan de ruimtelijke structuur dus wisselen door het wegvallen van beschikkingen of het aangaan van nieuwe beschikkingen. Belangrijk is dat per groter akkerlandbouwgebied voldoende gebied aantrekkelijk is voor broedende en overwinterende akkervogels. Daarom is het percentage beheerd onder SNL-A beschouwd als een criterium voor kwaliteit. Onderscheid is gemaakt tussen de winter- en zomersituatie.

Kwaliteitsbepaling

A 01.02 Akkerfaunagebied – Flora en fauna

% wintergasten pakketten
>3% 1-3% <1%
>15% Hoog Hoog Midden
% beheerd binnen zoekgebied 5 – 15% Hoog Midden Laag
<5% Midden Laag Laag