Structuur
Duinheiden omvatten droge tot natte heiden van het kustgebied met overgangen naar vegetaties van natte duinvalleien en stuivende duinen. Variatie in de begroeiing en structuur, en de aanwezigheid van overgangen daarin dragen bij aan een grote soortenrijkdom en daarmee aan een hoge kwaliteit. Variatie in structuur is mede belangrijk voor insecten en vogels. Vogels vinden voedsel in de grazige delen en kunnen uitkijken vanaf solitaire bomen. Insecten overwinteren in het struweel en vinden in de zomer voedsel in een vegetatie van heide, gras en kruiden.
De volgende kwalificerende structuurelementen worden onderscheiden:
N08.04 Duinheide – Structuur
Structuurelement |
Min. % |
Max. % |
Kale bodem en/of open pioniervegetaties |
5 |
20 |
Gesloten lage vegetaties, grassen, zeggen en kruiden |
5 |
20 |
Hoge grassen, zeggen of natte strooiselruigte (>40 cm) |
5 |
20 |
Laag struweel, niet gedomineerd door heide (<2m) |
5 |
20 |
Struweel en bosjes, incl. solitaire bomen |
5 |
20 |
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 4 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Midden”: indien 3 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
- “Laag”: indien 0-2 kwalificerende structuurelementen aanwezig zijn.
Flora en fauna
Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de volgende soortgroepen:
N08.04 Duinheide – Flora en fauna
Soortgroep |
Soorten |
Planten: |
addertong, berendruif, dennenwolfsklauw, drienervige zegge, dwergviltkruid, dwergzegge, gaspeldoorn, geelhartje, gevlekte orchis, gewone vleugeltjesbloem, grote wolfsklauw, hondsviooltje, klein warkruid, klein wintergroen, kleine zonnedauw, kruipbrem, moeraskartelblad, moeraswespenorchis, parnassia, rond wintergroen, ronde zonnedauw, rijsbes, stekelbrem, stofzaad, verfbrem |
Broedvogels: |
blauwe kiekendief, boomleeuwerik, paapje, roodborsttapuit, velduil, wulp |
Dagvlinders: |
bruin blauwtje, duinparelmoervlinder, grote parelmoervlinder, heideblauwtje, heivlinder, kleine parelmoervlinder, kommavlinder |
Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra (bedreigd, ernstig bedreigde of verdwenen uit Nederland) Rode lijst soorten gerekend worden. Enkel van de volgende soortgroepen: vissen, reptielen, amfibieën, mossen, kranswieren, vaatplanten, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en vogels. Deze soorten tellen alleen mee voor het aantal soorten, maar niet voor het criterium van verspreiding en soortgroepen.
Kwaliteitsbepaling
- “Hoog”: indien minimaal 6 kwalificerende soorten voorkomen, waarvan ten minste 4 op >15% van de oppervlakte van het beheertype en elke soortgroep vertegenwoordigd is.
- “Midden”: indien 4-5 kwalificerende soorten voorkomen of indien meer soorten voorkomen, maar niet aan de eisen van klasse “Hoog” voldaan wordt.
- “Laag”: indien niet aan de klasse “Midden” of “Hoog” voldaan is.
Milieu- en watercondities
De vochttoestand kan binnen duinheide variëren van nat tot droog.
In duinheiden is de bodem over het algemeen wat basenrijker dan op binnenlandse zandgronden met heide. De meeste duinheide komt voor op kalkarme, oppervlakkig ontkalkte en verzuurde bodem. In diep ontkalkte oude duinzanden en in primair kalkloze zandgronden (die bijvoorbeeld veel voorkomen op Terschelling, Vlieland en bij Schoorl) kan de zuurgraad vergelijkbaar zijn met die in binnenlandse heiden.
Dit type behoudt het voedselarme karakter, de optimale voedselrijkdom ligt tussen oligotroof en mesotroof. In de dichtgegroeide en oudere delen kan het oplopen tot zwak eutroof.
Als gevolg van de zure condities stapelt zich boven de minerale bodem een laag slecht verteerde humus op. Onder natuurlijke omstandigheden verloopt de successie naar ruigte en uiteindelijk bos zeer traag. Door vergroting van voedselbeschikbaarheid wordt de successie versneld. Hierdoor treedt vergrassing en verruiging van de heide op. Duinheiden zijn zeer gevoelig voor stikstofdepositie, mede door de geringe kalkrijkdom van de bodem.
Voor dit type is vooralsnog besloten om bovenstaande standplaatsfactoren niet bij de beoordeling te betrekken. De afbakening van het type en de structuurbeschrijving is naar verwachting voldoende. Wanneer in het gebruik blijkt dat dit niet afdoende is dan wordt dit later aangepast.
Externe beïnvloeding
N08.04 Duinheide – Stikstofdepositie *
|
Hoog |
Midden |
Laag |
Stikstofdepositie* |
< 15 kg N ha-1 y-1
< 1070 mol N ha-1 y-1 |
15 – 18 kg N ha-1 y-1
1070-1280 mol N ha-1 y-1 |
> 18 kg N ha-1 y-1
> 1280 mol N ha-1 y-1 |
* Waarde voor Duinheiden met kraaihei (15-18 kg) en Duinheiden met struikhei (15 kg) (Van Dobben & Van Hinsberg, 2008).
Ruimtelijke condities
N08.04 Duinheide – Ruimtelijke condities
Oppervlakte beheertype/Ruimtelijke samenhang |
>50 ha |
10 – 50 ha |
5 – 10 ha |
< 5 ha |
Verbonden met (afstand max. 30 meter) ondersteunende beheertypen* |
Hoog |
Hoog |
Hoog |
Midden |
In nabijheid (binnen 1 km) van andere duingebieden* |
Hoog |
Hoog |
Midden |
Laag |
Geïsoleerd |
Hoog |
Midden |
Laag |
Laag |
* Dit betreft naast duinheide: N01.02 Duin- en kwelderlandschap, N08.02 Open duin, N08.01 Strand en embryonaal duin, N08.03 Vochtige duinvallei.
Monitoring
N08.04 Duinheide – Monitoring
Parameter |
Methode |
Frequentie |
Structuurelementen |
Bepaling bedekking |
6 jaar |
Planten |
inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Broedvogels |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Dagvlinders |
Inventarisatie kwalificerende soorten |
6 jaar |
Bepaling abiotiek |
Diverse methoden |
6 jaar |
Stikstofdepositie |
Opvragen stikstofdepositie |
6 jaar |
Vegetatie |
Vegetatiekartering |
12 jaar |
Ruimtelijke condities |
GIS-analyse en veldwaarneming |
6 jaar |