N16 Bossen met productiefunctie
Bossen met productiefunctie zijn bossen die een dubbelfunctie hebben: natuur en houtproductie. De natuurfunctie stelt daarbij beperkingen aan de productiefunctie en omgekeerd.
Bossen met productiefunctie zijn bossen die een dubbelfunctie hebben: natuur en houtproductie. De natuurfunctie stelt daarbij beperkingen aan de productiefunctie en omgekeerd.
Tegenwoordig wordt gestreefd naar bossen met een gemengde samenstelling van (deels) inheemse boomsoorten en een gevarieerde leeftijdsopbouw, met aanwezigheid van een behoorlijk aantal oude bomen.
Bossen met productiefunctie hebben een eenvoudiger structuur dan natuurbossen, omdat het beheer in belangrijke mate gericht is op een regelmatige verdeling van bomen die in de toekomst zullen worden geoogst. Waar natuurlijke verjonging van de gewenste soorten uitblijft, worden deze eventueel geplant. Bomen die elkaar beconcurreren, worden gedund. Een deel van de bomen krijgt de kans om oud te worden, maar voordat ze doodgaan worden de meeste gekapt en verkocht. Naast deze maatregelen voor houtproductie, wordt op beperkte schaal ook ruimte gegeven aan kromme, kwijnende, omgevallen en dode bomen.
In de ondervegetatie en de fauna wordt niet direct ingegrepen (behalve eventueel jacht). Toch kunnen de kruiden en de dieren wel worden beïnvloed door het houtteeltkundig beheer, bijvoorbeeld als ‘schaduwboomsoorten’ zoals beuk of fijnspar worden bevoordeeld, waardoor lokaal minder licht op de bodem valt en de ondervegetatie er beperkt blijft. Daarnaast kan de chemische samenstelling van de bladeren van de gewenste boomsoorten (bijvoorbeeld eik, beuk, naaldbomen) zuurder zijn dan die van de boomsoorten waarvan die ter plekke van nature zouden kunnen groeien (bijvoorbeeld linde, berk). Daardoor kunnen bossen met productiefunctie ook een ‘zuurdere’ vegetatie hebben dan een bostype met alleen natuurfunctie.
In het verleden kwamen bossen met productiefunctie zoals hierboven bedoeld, nauwelijks voor in Nederland. Veel productiebossen bestonden uit vakken met aangeplante monocultures van (deels) uitheemse boomsoorten van dezelfde leeftijd. Er was weinig structuurvariatie, en er was sprake van vlaksgewijze eindkap, waarna de cyclus zich kon herhalen.
Als gevolg van gewijzigde inzichten in de gewenste vorm van bosbeheer zijn dergelijke ‘ouderwetse’ productiebossen al geruime tijd in ontwikkeling in de richting van een gevarieerder bos qua soorten, leeftijdsopbouw en structuur. Via een aangepast beheer (‘geïntegreerd bosbeheer’) wordt daarbij meer ruimte geboden aan natuurlijke processen. De huidige kwaliteit van het type kan op veel plaatsen nog sterk verbeteren, mits de externe invloeden zullen blijven verminderen. Met name stikstofdepositie vormt nog een grootschalig probleem, mede omdat bossen twee maal zoveel depositie invangen als lage vegetaties. Als gevolg hiervan wordt de ondervegetatie in bossen steeds eenvormiger. Daarnaast speelt depositie een rol bij de verminderde vitaliteit van sommige boomsoorten.
Het bostype komt voor op veel bodemtypen, variërend van tamelijk voedselarm tot voedselrijk.
De productiefunctie is niet gebaat bij zeer voedselarme en natte omstandigheden. Onder dergelijke omstandigheden heeft het weinig zin om deze omstandigheden kunstmatig aan te passen, omdat dan de natuurfunctie al gauw in het gedrang komt.
Op basis van de vochttoestand van de bodem worden twee beheertypen onderscheiden: